‘En Jan dan?’

Hans Werkman | 12 oktober 2019
  • Opinie
  • Thema-artikelen

Ik zat naast mijn moeder in de kerk, de Gereformeerde Kerk van Uithuizermeeden. Vijf jaar was ik. Opeens steeg er zwarte rook op vanachter de houten muurbetimmering. We moesten overhaast naar huis. Korte tijd daarna, in december 1944, scheurde onze kerk. De zwarte rook (de verwarmingsleidingen waren kapot) en die scheuring hadden niets met elkaar te maken, maar in mijn herinnering horen ze bij elkaar als donkere wolken bij een donderbui.

Uithuizermeeden. Hans Werkman en zijn vader Jan Werkman schrijven de schoenmakersrekeningen uit.

Uithuizermeeden. Hans Werkman en zijn vader Jan Werkman schrijven de schoenmakersrekeningen uit.

Mijn vader zat in de kerkenraad, mijn ouders kozen voor de Vrijmaking. Het woord werd meestal met een hoofdletter geschreven, net als de Hervorming van 1517, de Afscheiding van 1834, de Doleantie van 1886, om aan te geven dat dit in de kerkgeschiedenis daden van God waren. Ik hoorde – en terecht – veel goeds vertellen over de Vrijmaking. Maar bij al dat goede kon ik de akeligheden niet vergeten.

De ‘synodalen’ en de ‘vrijgemaakten’ in ons dorp gebruikten voorlopig hetzelfde kerkgebouw. Ze kwamen elkaar bij de kerkgang dus tegemoet. Ze kozen daarbij tegenover elkaar liggende trottoirs en groetten elkaar niet of nauwelijks. Mijn moeder huilde om die pijnlijke wandelingen, en ook omdat mijn vader (een van de schoenmakers van het dorp) synodale klanten kwijtraakte. Ook mijn vader vond het zwaar, maar hij kon het soms met een grap relativeren. Ik heb daarover verteld in mijn verhalenbundel Martje en de anderen (2016). Er kwam een vrijgemaakte vertegenwoordiger in lederwaren bij ons thuis en hij toonde mijn vader lachend extra grote damestassen. ‘Dat zijn synodale tassen,’ zei hij, ‘daar passen op zondag behalve de Bijbel met psalmen ook de besluiten van de synodale synode in.’

Veronderstelling

Die grap had een serieuze achtergrond. Want de kerkscheuring van 1944 ging over besluiten van de gereformeerde synode. Er was in de jaren dertig van de vorige eeuw nieuw leven ontstaan in de wat ingedutte Gereformeerde Kerken. Er werd bijvoorbeeld dieper nagedacht over het verbond dat God met mensen sloot, en dus over de doop. De grootste stroming in de kerk verdedigde mening één: je kunt veronderstellen dat je gedoopte kindje bij God hoort. Als het later bij God wegloopt, is de doop voor niets geweest. Er was zelfs een predikant die zo’n doop ‘morsen met water’ noemde. Een minder grote stroming verdedigde mening twee: de doop blijft geldig, ook als de dopeling ontrouw wordt. Dopen betekent dat God zijn beloften geeft, levenslang. God is trouw.

Midden in de Tweede Wereldoorlog werd er over deze kwestie hard gediscussieerd. De gereformeerde synode, onder leiding van professor Berkouwer, sprak toen uit dat het afgelopen moest zijn met die verschillen. Alle gereformeerde dominees moesten beloven dat ze mening één in hun preken zouden verdedigen.

Dwang

Tegen deze dwang van de synode kwam verzet. Een van de verdedigers van mening twee was professor Klaas Schilder. Hij werd geschorst en afgezet. Overal in het land gebeurde hetzelfde met dominees, ouderlingen en diakenen die deze dwang niet accepteerden.

Gereformeerde Kerk Uithuizermeeden in 1944.

Gereformeerde Kerk Uithuizermeeden in 1944.

Schilder had samen met vele anderen, waaronder ook classes, nog voorgesteld de beslissing over deze kwesties uit te stellen tot na de oorlog. Hij wilde vrijheid voor beide meningen, hoewel hij het met mening één erg oneens was. Toen hij geschorst was en afgezet, schreef hij de ‘Acte van Vrijmaking’ en riep de kerken op zich vrij te maken van die bindende synodebesluiten. Zo ontstonden overal in het land vrijgemaakte kerken.

Buiten de Gereformeerde Kerken kon men wel waardering opbrengen voor het vrijgemaakte standpunt. Er waren hervormde predikanten die ronduit schreven dat de vrijgemaakten gelijk hadden. Ik stond eens met de schrijver Maarten ’t Hart (het was in 1982) op een bruggetje in Leiden, hij wees met zijn vinger en zei: ‘Kijk, daar woonde dokter Jasperse, daar zat professor Schilder in de oorlog ondergedoken, omdat hij door de Duitsers gezocht werd. En ik vind dat de vrijgemaakten in 1944 gelijk hadden.’

Geduld

Had het ook anders kunnen gaan? Zeker. De synode had de beslissing kunnen uitstellen en geen dwang opleggen. Schilder, van zijn kant, had zich tijdelijk bij zijn schorsing en afzetting kunnen neerleggen om na de oorlog met geduld verder te discussiëren onder het motto ‘’t Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest’ (Psalm 119 couplet 36 (Datheen)).

Maar wat gebeurd is, is gebeurd. Veel later zagen de synodale kerken in dat ze te hard van stapel waren gelopen. Er werd in zekere zin spijt betuigd. Ik zie de stokoude Berkouwer in 1990 nog wankelend binnenkomen in de aula van de VU waar een groot congres over Klaas Schilder werd gehouden. Die aanwezigheid betekende dat Berkouwer spijt had. Dat heeft hij ook geschreven.

Isolement

Intussen was er geen kans op herstel van de breuk. De kerken waren erg uit elkaar gegroeid. De moderne theologie van Wiersinga en Kuitert werd in de synodale kerken getolereerd, terwijl er niet eens zo lang geleden voor de mening van de vrijgemaakten geen plaats was.

Gereformeerde Onderwijzers Opleiding te Enschede in 1957.

Gereformeerde Onderwijzers Opleiding te Enschede in 1957.

Het lag ook aan de vrijgemaakten dat de kans op herstel nul was. De meerderheid van hen beschouwde de Vrijmaking als een werk van God. In preken werd tot in de jaren tachtig de vrijgemaakte kerk de ware kerk genoemd: de enige. De belijdenis zei immers dat er een ware en een valse kerk was, en die waren gemakkelijk van elkaar te onderscheiden. Als je daar anders over dacht, werd je algauw ‘niet goed vrijgemaakt’ genoemd. Er werd in de begintijd van de Vrijmaking veel gepreekt over het beest uit de afgrond, de hoer van het afvallige Babylon. En daarbij werd dan menigmaal gewezen naar de synodalen.

De vrijgemaakten hadden het veel over ‘het ethisch conflict’. Dat betekende: de synodalen hebben ons van het avondmaal afgehouden en uit de kerk gezet, hoe kunnen wij dan nog met hen samenwerken in één school, één politieke partij (ARP), één vakvereniging (CNV) en één krant (Trouw)? Dat was op zich een goede vraagstelling. Maar er werd met de synodalen nauwelijks open over gepraat. De visie van de vrijgemaakten was jarenlang: jullie moeten je eerst bekeren en dan kunnen we praten. Dat schoot natuurlijk niet op.

De vrijgemaakten kozen steeds meer voor het isolement, bijvoorbeeld met eigen gereformeerde scholen. Daar is veel goeds over te zeggen. Het gereformeerd onderwijs zorgde ervoor dat de Bijbel de basis van de school bleef. Christenen die niet meer geloofden in de werkelijke opstanding van Christus (en die kwamen er steeds meer, ook in de synodale kerken) konden daar geen les geven. In zo’n vrijgemaakte school was er eenheid tussen school, kerk en gezin (de ‘triangelgedachte’). Ik heb het goede daarvan zelf ervaren. Ik zat van 1954 tot 1957 op de Gereformeerde Onderwijzers Opleiding in Enschede, en dat gaf een veilig gevoel. Er werd hard gewerkt aan een stevige Bijbelse vorming.

Wrevel

Hans Werkman.

Hans Werkman.

Maar dat bracht ook nadelen met zich mee. Je ging eigenlijk alleen met vrijgemaakten om. Toen ik als 18-jarige jongen onderwijzer werd op een christelijk-nationale school, stond ik daar wel wat verdwaasd te kijken. Ik had niet geleerd daarmee om te gaan. Bovendien vergaten de vrijgemaakten dat er buiten hun kerken veel oprecht geloof was. Maar al die baptisten, hervormden en synodalen waren van de valse kerk, zolang ze zich niet voegden bij de ware. In dat schema heb ook ik gedacht. Totdat ik rond mijn twintigste langzaam veranderde en wrevel ging voelen tegen die vrijgemaakte eenzijdigheden.

In mijn dorp Uithuizermeeden werd een vrijgemaakte school gesticht, zonder dat men bezwaren had tegen het onderwijs op de ongedeelde gereformeerde school, die al bijna honderd jaar bestond. Het feit dat de kinderen een verkeerde visie op de doop zouden kunnen horen uit de mond van een synodale onderwijzer was voldoende om een eigen vrijgemaakte school te stichten. Dat de ouders zelf de taak hadden iets te corrigeren wat hun kinderen op school geleerd hadden, speelde vreemd genoeg geen rol.

Jan

Toen ik in Enschede voor onderwijzer studeerde, kregen we ook lessen ‘geloofsleer’. In mijn dictaatcahiers van toen vind ik aantekeningen terug over de kerk. We leerden onderscheiden tussen ware kerk (de vrijgemaakte), valse kerk (de synodale, hervormde, roomse, enzovoorts) en scheurkerk (de christelijke-gereformeerde).

Een jonge Klaas Schilder.

Een jonge Klaas Schilder.

Ik was erbij toen dominee J. Kok in 1955 intrede deed. Het thema van zijn preek was: ‘Het Woordoffensief wordt geïntensiveerd nu Christus vanaf heden weer door vijf monden tot de kerk van Enschede wil spreken.’ Ik denk dat ik zoiets toen mooi geformuleerd vond. Nu ervaar ik de eenzijdigheid. Offensief? Is de prediking van de kerk aanvallend? In zekere zin, ja. Maar toch allereerst troostend, bemoedigend? Dominee Kok maakte het vijftal vrijgemaakte predikanten van Enschede weer compleet. Maar sprak Christus exclusief door hun vijf monden? Of hadden kerkleden ook een verkondigende functie? Dé kerk van Enschede? Dat sloot de niet-vrijgemaakte kerken uit. Erg bescheiden klonk dat preekthema niet.

Op school ging het bij de les geloofsleer ook over wat de belijdenis zegt: ‘buiten de kerk geen zaligheid’. De kerk, dat was de vrijgemaakte kerk. Er zat één synodale jongen in onze klas. Een van ons wees naar hem en vroeg aan de dominee-leraar: ‘En Jan dan?’ Daarop leerde de dominee ons dat Jan ook in de hemel kon komen als hij oprecht geloofde en dat hij dan op het moment van zijn sterven door God in een punt des tijds bij de ware kerk werd gevoegd. Dat was een mening die toen ook in preken te horen was.

Gods werk?

Toen ik in 1961 onderwijzer werd in Kampen, werd ik lid van een plaatselijke vrijgemaakte kerk die soepeler was geworden. Ik heb die sfeer beschreven in mijn roman Het hondje van Sollie (het boek gaat eigenlijk over een volgende kerkscheuring, van 1967). Daar leerde ik ook een beter antwoord op de vraag: was de Vrijmaking een werk van God? Als je daar in de vrijgemaakte wereld geen ja op zei, deugde er iets niet. Maar was dat geen overschatting? Ook de vrijgemaakten waren toch mensen die fouten maakten? Jazeker, maar God leidde hen uit, zoals Israël uitgeleid was uit Egypte. Ik leerde langzamerhand dat zoiets veel te exclusief klonk. In Kampen hoorde ik van professor H.J. Jager iets wat mij wel beviel. Hij en ik deden samen een middagje in de week ‘kerkradio’ voor de zieken. Tussen de bedrijven door hadden we gesprekken. Hij zei (en schreef): ‘Wat in de Vrijmaking goed was, was uit God, wat er niet goed in was, was niet uit God.’

Witte rook

Hoe kan ik mijn verhaal samenvatten? Met positieve en met negatieve woorden over de Vrijmaking en de vrijgemaakten. De Vrijmaking van 1944 was een oprecht en gelovig protest tegen geloofsdwang. De vrijgemaakte kerken hadden recht van bestaan. Ik heb een gevoel van veiligheid ervaren in het vrijgemaakte milieu. Je kende elkaar, het circuit was ook landelijk niet groot. Maar de meerderheid raakte gevangen in een versmald denken: de vrijgemaakten vormen de ware kerk, we kunnen geen belangrijke christelijke zaken meer doen samen met niet-vrijgemaakten. Dat versmalde denken leidde in 1967 tot de volgende breuk en het ontstaan van de NGK, waarbinnen ruimer gedacht werd.

Hoogleraren en docenten van de vrijgemaakte Theologische Hogeschool in 1946 (vlnr):  D.K. Wielenga, C. Veenhof, P. Deddens, S. Greijdanus, K. Schilder, B. Holwerda, D.J. Buwalda.

Hoogleraren en docenten van de vrijgemaakte Theologische Hogeschool in 1946 (vlnr): D.K. Wielenga, C. Veenhof, P. Deddens, S. Greijdanus, K. Schilder, B. Holwerda, D.J. Buwalda.

Nu, 75 jaar na de Vrijmaking, zijn praktisch alle vrijgemaakte kerken op dat ruimere spoor terechtgekomen. Ik ervaar het als een wonder dat twee kerken die in 1967 met de rug naar elkaar stonden, elkaar weer vonden. We zijn in staat van hereniging. Ook de naam ‘vrijgemaakt’ gaat verdwijnen. Ik heb er vrede mee. De Bijbel is onze hechte basis gebleven, maar we hebben ingezien dat dit kan samengaan met verschil van inzicht.

De breuk van 1944 is niet geheeld. De vrijgemaakte en de synodale kerk zijn te ver uit elkaar gegroeid. Wel is er een fusie geweest van synodaal en hervormd tot de Protestantse Kerk in Nederland. Binnen de PKN-kerken bestaat er gelukkig veel oprecht christelijk leven. Daar hebben de vrijgemaakten nu oog voor. Plaatselijk is er herkenning van en samenwerking met PKN-kerken.

De walmende rook van bovenaf (van de Synode van 1944) is geschiedenis geworden. Na 75 jaar mag er aandacht zijn voor de witte rook van een nieuw begin: eenheid van NGK en GKv, die beiden op plaatselijk niveau kunnen samenwerken met (kort gezegd) PKN’ers en baptisten.

Over de auteur
Hans Werkman

Hans Werkman (1939) was docent Nederlands en is lid van de GKv van Amersfoort-Centrum.

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Rolf Robbe
  • Beschouwing
  • Thema-artikelen
Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Peter Hommes
  • Reisbagage
  • Thema-artikelen

Reageer op dit bericht

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief