‘Mijn lach is weg’
- Column
Nel loopt meestal vrolijk op mij af. Maar vandaag zit ze wat lusteloos aan een tafel waar ze aan het sjoelen zijn. Iedereen lijkt plezier te hebben. Nel niet, Nel kijkt nors voor zich uit en lijkt niet op te merken dat ik op haar afloop. Ik probeer contact met haar te krijgen. ‘Nel, waar is je mooie lach?’ vraag ik en ze kijkt me somber aan. ‘Mijn lach is weg’ en ze vertelt over haar moeder en haar broers die niet op bezoek komen en dat ze daarvan niets begrijpt.
‘Waar is je mooie lach?’ is mijn vraag, maar mijn woorden hebben geen verbinding met haar gevoel. Haar gedachten zijn bij anderen die niet bij haar zijn. Naasten uit een ver verleden, maar in haar wereld van vandaag hebben ze een bestaan. ‘Ik snap dat je ze mist’, zeg ik en ze knikt, terwijl ze naar de sjoelbak staart.
Je wilt dat bewoners het goed hebben. Liever geen gemopper, geen geklaag, geen ongeduld. Liever geen ruzie aan tafel tussen bewoners onderling. We sussen, we troosten, we proberen de rust en de gezelligheid te bewaren en we motiveren ze om mee te doen aan activiteiten. Bewoners hebben echter ook hun boosheid, irritaties en verdriet. Net als jij en ik.
Mag dat er zijn?
De volgende dag zie ik haar aan het einde van de gang lopen. Ze loopt naar me toe en zwaait vrolijk naar me. Ik zie duidelijk een lach op haar gezicht. ‘Is je lach er weer?’ ik kan het niet laten dat te vragen. ‘Ja, beetje bij beetje vind ik hem terug’, zegt ze ineens heel ernstig. ‘Oh gelukkig maar’, zeg ik, ‘als je lacht, vind ik jou het allermooist.’ Dan lacht Nel volop. Een lach van oor tot oor.