Paul Smit: ‘Ik ervaar vooral acceptatie en overgave’
- Achtergrond
- Interview
- Ontmoeting
Hij vindt nog steeds dat er in de kerk veel te veel tijd en aandacht gaat zitten in onderwerpen als ‘man/vrouw’ en ‘kerkfusie’. Maar Paul Smit (50) wil zich er niet meer over opwinden – zijn gezondheid trekt dat niet. ‘Wat mij op dit moment vooral bezighoudt, is de verwerking van dat moment dat die bus langs me raasde.’
Paul Smit (50) volgde een technische studie (hbo werktuigbouwkunde), maar schoolde zich ruim vijftien jaar geleden om tot jongerenwerker. Hij is werkzaam als jeugdwerkadviseur binnen het Jeugdwerk Steunpunt (voorheen NGK Jeugdwerk) en werkt op dit moment ook parttime als kerkelijk jeugd- en gezinswerker in de Petrakerk (NGK) in Heemstede en de Protestantse Gemeente Leimuiden. Hij is een van de auteurs van de rubriek Jeugdwerk in OnderWeg.
Tussen de zomerse junidag dit jaar en het moment dat ik opnieuw bij jongerenwerker Paul Smit in Hoofddorp aanbel, is er nogal wat veranderd in zijn leven. ‘Het kan twee kanten opgaan’, had hij in juni op de picknickbank in de achtertuin gezegd: ‘Of ik blijf staande of kieper de afgrond in.’ Is dat laatste gebeurd?, vraag ik hem tijdens onze tweede ontmoeting. ‘Deels wel, maar het had erger gekund. Ik zit hier nog op de bank met jou te praten, dat lukt en is al heel mooi.’
Zwemmen
In juni had Paul vooral last van zijn schouder, vervelend gevolg van een motorongeluk, een paar weken daarvoor. Hij vertelde er bijna emotieloos over, hoewel hij wel zei dat dit ongeluk ‘weleens een ingrijpend staartje’ kon krijgen. Nu: ‘Ik was toen vooral bezig met mijn lichamelijk herstel, daar zat mijn focus. Ik wilde die rechterarm weer volledig kunnen gebruiken en dat is gelukt – in de vakantie kon ik weer zwemmen.’
We spraken op die picknickbank vooral over Pauls visie op kerkelijk jongerenwerk (‘Jongerenwerk, de toekomst van de kerk en de plek van jongeren daarin zijn voor mij echt het allerbelangrijkste’) en zijn weerzin tegen gewoontes. ‘Ik werk in de kerk, maar pas er eigenlijk niet zo’, zei hij bijvoorbeeld. ‘Ik ben 50, maar begrijp heel goed waarom veel jongeren het in de kerk voor gezien houden: het gaat er zóveel over dingen die hen helemaal niet bezighouden. Kerkfusies, wel of geen vrouwelijke ambtsdragers – voor de jongeren die ik in mijn werk ontmoet, zijn dit thema’s die er totaal niet toe doen.’ Over deze onderwerpen kan hij het op dit moment beter niet hebben, grinnikt hij nu. ‘Ik kan me daar nog meer over opwinden dan eerder, en dat is niet goed voor mij, zeker nu niet.’
Wat is er in de afgelopen vier maanden met je gebeurd?
‘Best veel eigenlijk. We zijn in de zomer op vakantie geweest en na die vakantie kwam ik gewoon niet meer in het tempo en ritme van mijn werk, het ging niet. Mijn hoofd was met iets anders bezig. In juni had ik al een therapeut opgezocht, omdat ik merkte dat het motorongeluk best wat met mij gedaan had. Door gesprekken met haar is duidelijk geworden wat er aan de hand is, waarom ik het tempo niet aankan en dingen niet werken. Momenteel zit ik officieel ziek thuis. Ik doe wel wat dingen die mij minder moeite kosten, zoals met jongeren wat tijd doorbrengen, dat gaat prima. Maar werk waarvoor ik vooruit moet plannen, meedenken over visiestukken of nadenken over wat we met jongeren rondom Kerst moeten doen: dat lukt niet, daarvoor mis ik simpelweg de concentratie.’
Geen ontsnapping
Dit ga ik niet overleven, dacht Paul alleen maar toen hij op donderdagavond 16 mei een stadsbus met 80 kilometer per uur op zich af zag komen. Hij zat op de motor, was bij een kruispunt dat hij al duizenden keren gepasseerd was en draaide bij groen licht de busbaan over. ‘Ik zag die bus opeens, in een split second, en dacht: nu ga ik dood. Er was geen ontsnapping mogelijk, op de motor aangereden worden door een bus die op je afstormt, dat gaat hem niet worden.’ Paul viel met zijn motor op de weg, maar de bus raakte hem niet: ‘Hij scheurde op dertig centimeter afstand van me langs, ik zag het wiel langs me razen.’
Je hebt de dood recht in de ogen gekeken, ervaar je het zo?
‘Inderdaad, zo is het letterlijk. Maar wat het nog meer met mij gedaan heeft, is dat ik in die tiende van een seconde dacht: dit was het, maar het is goed. Hoe het kan, weet ik niet, maar toch kwamen mijn vrouw, gezin en vrienden op dat moment voorbij. Dat is emotioneel om aan terug te denken. Ik zag ze en er was rust, ik was niet bang: alles is goed verzorgd, mijn kinderen en vrouw redden het ook zonder mij. Maar dat die gedachteflits zoveel met mijn hoofd gedaan heeft, met mijn hele kijk op mezelf, daar ben ik nog steeds mee bezig.’
Ziekte en dood waren al voor het motorongeluk geen onbekende thema’s voor hem: zijn vader en zus overleden allebei op jonge leeftijd aan een ziekte die hun gezondheid langzaam sloopte. Daar zei hij tijdens ons eerste gesprek over: ‘Ik heb met eigen ogen gezien hoe wreed het leven kan zijn.’ Tweeënhalf jaar geleden had Paul prostaatklachten en moest hij geopereerd worden. De artsen vertelden hem dat de kans groot was dat het prostaatkanker was. ‘Toen dat niet zo bleek te zijn, geloofden we het eerst niet: ik was er eigenlijk al van uitgegaan dat ook ik jong zou overlijden, net als mijn vader en zus.’
‘Ik heb met eigen ogen gezien
hoe wreed het leven kan zijn’
In ons eerste gesprek vertelde je dat je je regelmatig hebt afgevraagd: waarom ben ik er nog wel? Speelt die vraag op dit moment ook?
‘Zeker, als je de dood in de ogen hebt gekeken en diverse verlieservaringen hebt gehad, is die vraag heel reëel. Maar toch ervaar ik rondom deze vraag nu meer rust. Wat mij op dit moment vooral bezighoudt, zijn de verwerking van het moment dat die bus langs me raasde en – eigenlijk iets totaal anders – het feit dat ik momenteel geen motor meer kan rijden.’
Pauls motor was door het ongeluk total loss. ‘Ik mis mijn motor heel erg, ik heb meer dan de helft van mijn leven motor gereden. Ik ervaar het als iets wat van me afgepakt is, ik heb iets ingeleverd waar een stuk van mijn identiteit in zit. Dat realiseerde ik me nooit zo, ik zag de motor vooral als een praktisch vervoermiddel. Maar nu die onder me uit is gereden, merk ik hoeveel plezier, vrijheid en afleiding ik erin vond. Dat ding vertegenwoordigt iets van mij. Ik kan op de motor met niets anders bezig zijn dan rijden, de wind in mijn gezicht en het verkeer om me heen. Ik heb geen gedachten op de motor, motorrijden is een stuk van mijn “zijn”. Dat dit nu weg is, geeft mij gevoelens van rouw en verdriet.’
Of hij ooit weer op de motor kan stappen, weet hij niet. Zoals Paul op dit moment eigenlijk een heleboel niet weet.
Is er een diagnose gesteld, heeft wat je hebt een naam?
‘PTSS, posttraumatische stressstoornis, en daar zijn geen medicijnen tegen. Ik weet gewoon niet hoe mijn toekomst eruitziet, we zien wel. Ik baal ervan, ervaar verzet, maar dit is wat het is en daar deal ik mee. Dat is tot nu toe altijd goed gegaan en – nu een opmerking op het randje van schijnheiligheid – ik sta daarin niet alleen.’
Het is even stil, daarna moeten we allebei lachen. Hij, de motorrijder met kruisketting en stoere T-shirts, is niet de man om bemoedigende, mooi vormgegeven spreuken op Facebook te posten, zeg ik. Maar hier zegt hij toch iets in die trant. Paul: ‘Ik gebruik inderdaad met schroom zulke woorden, het klinkt zo snel makkelijk en ik kan me ergeren aan te makkelijke woorden. Maar toch is het in mijn leven zo dat ik, hoe diep het ook ging, altijd het vertrouwen heb gehad dat God mijn leven leidt. Dat zijn grote woorden om zo hardop uit te spreken, omdat ik niet kan uitleggen hoe het werkt, maar het is wel zo. Er zijn genoeg kruispunten in mijn leven geweest waarop ik dacht: hoe kom ik hieruit? En het is altijd goed gekomen.’
Wat bedoel je met ‘goed gekomen’?
‘Dat alles tot nu toe in mijn leven een plek heeft gevonden en me completer heeft gemaakt. Invoelender bijvoorbeeld richting mensen die aanlopen tegen de wreedheid van het leven, verlies, afscheid. Of gastvrijer richting mensen, ook jongeren, die aandacht en een luisterend oor nodig hebben. Kijk, ik ben nog slechtziend aan mijn linkeroog, heb nachtmerries van het ongeluk en zit op dit moment deels ziek thuis, niet wetend of ik ooit weer normaal kan werken. Dat is heftig, het roept weerstand op, maar toch ervaar ik vooral acceptatie en overgave.’
Drie arboartsen
Laatst was hij met een groep jongeren in Taizé, vertelt hij. ‘Ik heb daar gehuild, dat wil je niet weten. Vooral boosheid en onmacht kwamen op mij af: wat doet U mij aan, God? Ik ben afgelopen maanden vreselijk kwaad op God geweest, maar het heeft totaal geen zin, ontdekte ik weer in Taizé. Niet dat het niet mag, integendeel: Jezus is ook open over zijn angst, woede en blijdschap. Hij is daarin echt een voorbeeld voor me. Maar Hij accepteert ook de route die Hij moest lopen in het leven op aarde. Jezus volgen in die acceptatie helpt mij.’
Vanwege zijn drie werkgevers (het Jeugdwerk Steunpunt, de Petrakerk Heemstede en de Protestantse Gemeente Leimuiden) heeft Paul te maken met drie arboartsen, vertelt hij. ‘De bureaucratie ten top, om gek van te worden. Maar ik kijk vooral naar hun inzet voor mij en probeer er begrip voor te hebben dat het ook best ingewikkeld is, een zieke met drie werkgevers.’
Hij noemt dit voorbeeld in verband met zijn belangrijkste gemoedstoestand: acceptatie. ‘Ik hoop dat ik daarin een voorbeeld kan zijn voor anderen. Niet dat ik lijd aan een messiascomplex, begrijp me niet verkeerd. Maar ik hoop dat een ander aan mij kan zien, ook nu ik eigenlijk aan de kant sta, waarom ik gekozen heb voor Jezus.’ Stilte en daarna geëmotioneerd: ‘Dit klinkt misschien vreemd, maar ik snap die gast, ik snap Jezus.’
Dit interview krijg je cadeau van ons. Probeer magazine OnderWeg drie maanden gratis. Meld je aan voor een Proefabonnement (Digitaal of Papier Plus).
Esther de Hek is schrijver, schrijftrainer en oud-hoofdredacteur van OnderWeg.