Geef niet op het geloof te verdedigen
- Opinie
In 2018 bleek dat de meeste Nederlanders niet in God geloven. Omdat christenen een minderheid vormen, moeten ze steeds vaker uitleggen wie ze zijn en wat ze geloven. Het is dan ook niet vreemd dat de aandacht voor apologetiek, de verdediging van het geloof, groeit. Vooral op een aspect wil ik ingaan, de vraag naar de plek van apologetiek onder christenen. Hier zit namelijk ruis op de lijn.
De apologetiek ontwikkelt zich sterk. Het duidelijkst blijkt dat uit een reactie van een buitenstaander: de meest bekende atheïst van Nederland, Herman Philipse, spreekt onomwononden zijn bewondering uit voor het boek God bewijzen (2013) van Stefan Paas en Rik Peels. Op NPO 1 kon je laatst een podcast beluisteren waarin filosoof Emanuel Rutten vertelt over zijn bekering tot Jezus. Samen met Jeroen de Ridder schreef Rutten het boek En dus bestaat God (2015). Een nieuw Godsbewijs van Rutten haalde The New York Times.
Kloof
Helemaal aan de andere kant van het spectrum staat Bram van de Beek. Hij zegt dat we leven in een tijd van Godsverberging. Van de Beek wijst erop dat Godsbewijzen door de kerk zelf zijn uitgevonden (Anselmus), alsof de kerk al begon aan te voelen dat er een tijd aankwam waarin het geloof in God niet langer zou volstaan. Uiteindelijk heeft onze cultuur Christus verworpen. We leven in het donker (Nietzsche). In zijn boek Mijn Vader, uw Vader (2017) vergelijkt Van de Beek apologetiek met fluiten in het donker. Van de Beek denkt in de lijn van Calvijn en in het licht van het indrukwekkende, postume getuigenis van Pascal: ‘men vindt Hem (God) alleen via de wegen die in het evangelie geleerd worden.’
Op het eerste gezicht is er hier sprake van een onoverbrugbare kloof. Wat niet helpt is de manier waarop soms positie wordt ingenomen. ‘Fluiten in het donker’ (Van de Beek) is een ondermaatse opmerking die geen recht doet aan hedendaagse apologetiek. Aan de andere kant gebeurt hetzelfde. Op een studiedag in 2018 over het boek Mijn Vader, uw Vader uitte Gijsbert van den Brink scherpe kritiek op het hoofdstuk van Van de Beek over apologetiek. Inhoudelijk volg ik de kritiek van Van den Brink. Tegelijk had Van den Brink ook begrip kunnen tonen voor de sterke kant van Van de Beeks uitgangspunt: we leven in een tijd van Godsverberging waarin alleen het evangelie licht geeft. Nu fileert Van den Brink alleen maar. Het geheel van het christelijke geloof heeft geen baat bij deze woordenstrijd.
Ik noem drie dingen om verder te komen in het geschetste dilemma.
1. De positie van apologetiek
In zijn Handboek apologetiek (2012) vergelijkt Alisther McGrath apologetiek met Johannes de Doper. Het gaat om het (weg)voorbereidende werk. Hedendaagse apologeten spreken over de redelijkheid van het geloof in God en niet over de vraag wie God is. Iemand als Van de Beek doet iets heel anders. Hij herijkt ons geloof aan dat van de vroege kerk. Dan gaat het om de vraag wie God in Jezus is. Dit zijn twee heel verschillende posities, maar die hoeven elkaar niet te bijten. Denk aan Matteüs 11. ‘Apologeet’ Johannes de Doper begint te twijfelen en vraagt zich af of Jezus wel de messias is. Jezus wijst hem erop dat Johannes’ voorbereidende werk klopt (Matteüs 11:4 en 5). Vervolgens zegt Jezus dat je gelukkig bent als je je niet aan hem ergert (Matteüs 11:6). Dat gaat over het geheim van Jezus’ leven, het vloekhout van Golgota. Zo komen de twee posities samen. In Jezus.
2. God en zijn mensen
God gaat met ieder van zijn kinderen een weg. Soms komt iemand tot geloof en verdedigt het (nieuwgevonden) geloof. De een is filosofisch ingesteld. Een ander spreekt vanuit een geloofservaring die van generatie op generatie is overgegeven. Ons past geen kritiek op de weg die God met zijn kinderen gaat en de gaven die Hij daarbij geeft. Integendeel. Je dankt God voor iedere gave (1 Korintiërs 12). God werkt door zijn Geest in verschillende mensen. Centraal staat de eer van Gods naam.
3. Onze westerse cultuur
Onze tijd wordt weleens vergeleken met die van de vroege kerk, vandaar het belang van apologetiek. Toch is er een essentieel verschil. Onze tijd is post-christelijk. Van de Beek wijst er terecht op dat onze cultuur Christus verworpen heeft. Het is stikdonker. En dat maakt mensen bang. In plaats van te vertrouwen op God gaan mensen Hem vervangen door surrogaatgeloof (Romeinen 1). Vele soorten geloof duiken op: tovenaars, avatars, ‘je diepste zelf’, vertrouwen in ontzagwekkende digitale mogelijkheden enzovoort. De afgodenfabriek (Calvijn, Ezechiël 8) draait overuren. Tel daarbij op dat een christen erkent dat afgoden in het eigen hart zitten (J.H. Bavinck). Het is opletten geblazen in onze tijd.
Terecht zegt Van de Beek dat apologetiek niet helpt bij het bestrijden van de afgoden. De Bijbel is niet geïnteresseerd in de vraag naar het bestaan van God. Theologen als Luther en Augustinus zeggen dat de eerste twee geboden centraal staan. Die gaan over de vraag wie God ís. Dat geeft toch nog steeds ruimte voor apologetiek. Ik zie apologetiek als een teken van hoop. Lichtpuntjes in het donker. Zodat mensen thuis kunnen komen en Jezus kunnen leren kennen. Denk hierbij ook aan een nieuwe generatie die een zekere onbevangenheid ten opzichte van het geloof heeft.
Verdedigen
Afrondend wijs ik op Origines’ boek Tegen Celsus (± 248 na Christus). Deze belangrijke apologie uit de vroege kerk kan ons helpen bij het dilemma waar dit artikel over gaat. In de eerste zin zegt Origines namelijk dat Jezus zich niet verdedigde toen valse getuigen hem beschuldigden. Wat een grandioze openingszin in een apologie! Jezus, het afgeslachte lam, hield zijn mond (Jesaja 53, Handelingen 8). En gaf zijn leven. Vervolgens schrijft Origines toch een uitgebreid boek. Want volgens Origines verdedigt Jezus zich in zijn volgelingen. Iedereen werkt mee met die gaven die de Geest geeft.
Matthijs Haak is predikant van de GKv Dordrecht.