Pijnpunten rond geloofsverlating
- Opinie
- Thema-artikelen
Bijna iedereen heeft ermee te maken: iemand van wie je houdt, breekt met het geloof. Dat doet pijn. En het roept vragen op, ook over je eigen geloof. Wat zijn de pijnpunten? Welke lastige vragen leven bij de gelovigen die ‘achterblijven’? En hoe ga je daar in de gemeente mee om?
Stel, iemand van wie je veel houdt, gelooft niet meer. Allerlei dingen die voor die tijd vanzelfsprekend waren, die je klakkeloos meezong, krijgen een andere betekenis. Een citaat: ‘Wat ik me kan herinneren toen mijn broer niet meer geloofde, is hoe storend het was dat de goegemeente in de kerk uit volle borst Psalm 73:11 zong, zonder enig besef wat er gezongen werd: “Wie ver van U geweken is, komt eenmaal om in duisternis.” En vervolgens – orgel alle registers open: “Maar dit is mijn gelukkig lot, te mogen schuilen bij mijn God.” Ik heb het bijbeltje nog waarin ik dat couplet heb doorgestreept.’
Ik merk een aantal pijnpunten in deze reactie. Allereerst de inhoud van die psalmregel. Psalm 73 is één van de weinige gedeelten uit het Oude Testament dat het leven na de dood expliciet noemt. En dat is niet mooi voor wie niet gelooft. Dat roept vragen op over de eeuwige bestemming van wie breekt met het geloof. Hoe loopt het af met hem of haar?
Ook het gebrek aan empathie bij kerkmensen valt op. Gezien het aantal mensen dat de kerk verlaat zonder zich elders aan te sluiten, zou bijna iedereen er in zijn directe omgeving mee te maken moeten hebben, maar aan de empathie is dat niet te merken. Dat maakt het gesprek hierover soms moeilijk. Kun je alleen terecht in een lotgenotengroep?
De pijn is zo intens dat die de beloften van God voor jezelf overschaduwt. Wat zegt jouw eigen hoop nog? Kon ik mijn plaats maar afstaan (Romeinen 9).
Minimum
Tijdens een bijeenkomst van het Praktijkcentrum over dit onderwerp werd gevraagd: kun je wel van geloofsverlating spreken? Of heeft zo iemand het geloof nooit gehad? Dat lijkt een conclusie uit de belijdenis (Dordtse Leerregels, hoofdstuk 5). De heiligen volharden toch?
Deze vraag biedt de kans om een belangrijk punt aan te snijden. Want de vraagsteller vergat één ding: de Leerregels willen gelovigen helpen bij hun eigen twijfel, maar zeggen niets over de eeuwige bestemming van anderen. Dat past ook niet. De kerk oordeelt niet over het innerlijk, zo luidt een oude en goede regel. We gaan af op wat we horen en zien bij iemand, als die bijvoorbeeld belijdenis doet en ook als die daarna breekt met het geloof. Waarom is dit belangrijk om te stellen? Omdat het de mogelijkheid geeft om ook te zeggen, met iemand van wie een kind niet meer gelooft: ‘Over die eeuwige bestemming ga ik niet, dat laat ik graag over aan de barmhartige God.’
Herman Bavinck schreef in Gereformeerde dogmatiek 4 dat het ons niet aangaat met welk minimum aan geloof God genoegen neemt. Dat kan ook ontspanning brengen in het gesprek met geloofsverlaters: je mag wijzen op Gods geopende deur, maar je hoeft niet te dwingen die binnen te gaan. Dat is tussen God en die ander.
Opstandig
Een doopformulier van de GKv zegt: de doop laat zien dat we een eeuwig verbond met God hebben. Tegelijk laat het formulier merken dat het niet vanzelfsprekend goed komt tussen God en ons. Als iemand gedoopt is, vragen we God om de dopeling één te maken met Christus door de Geest. Maar als diezelfde dopeling later geen ja zegt tegen de beloften van God of op zijn eigen belofte terugkomt, hoe zit het dan met het verbond? De Bijbel spreekt toch ook over verbondswraak? Dat is aan de orde in dat vers van Psalm 73. Het zal je kind maar zijn.
Maar er is meer over het verbond te zeggen. In zijn afscheidsrede ziet Mozes al aankomen dat een heel groot deel van Israël zal afhaken (Deuteronomium 4). Hij heeft het over de ballingschap die zeker zal komen. Maar hij heeft het ook over de terugkeer van een aantal. ‘Want de HEER, uw God, is een God van liefde’ (vers 31). Hij vergeet zijn beloften niet. Die tekst laat merken dat bekering geen voorwaarde is voor Gods liefde, maar juist een gevolg ervan. Omdat Hij een God van liefde is, zullen mensen zich bekeren. Een eeuwig verbond. God komt niet op zijn beloften terug.
Je kunt bidden wat je wilt, maar als God besloten heeft
om iemand geen geloof te geven…
Die tekst is lang niet de enige die zo spreekt. In de laatste hoofdstukken van Jesaja komt dat ook breed naar voren. Neem alleen al Jesaja 64: God steekt zijn handen uit naar een opstandig volk. Denk ook aan de vader in de gelijkenis van de verloren zoon, die ook niet afwacht of de uitgesproken schuldbelijdenis van zijn zoon wel aan alle eisen voldoet. Hij gaat zijn kind tegemoet. ‘Eer zij roepen, zal Ik antwoorden’, zegt God in Jesaja 64:24 (Statenvertaling). Hij is mensen een stap voor.
Juist bij geloofsverlating kunnen er vragen komen, niet alleen over het verbond, maar ook over de uitverkiezing. Je kunt bidden wat je wilt, maar als God besloten heeft om iemand geen geloof te geven… De Bijbel biedt enerzijds geen basis voor een het-komt-wel-goed-geloof. Mozes had het ook over het oordeel van de HEER en in de profetieën van Jesaja komt dat ook naar voren. Anderzijds laten deze teksten wel iets zien van de bewogenheid van God, ook met mensen die om wat voor reden dan ook tegen Hem gekozen hebben. Hij kan de gevolgen van hun eigen keuze niet langer aanzien. Zijn initiatief geeft aanleiding voor een blijvend gebed. Want de HEER heeft het zelf gezegd.
Denk vanuit dit perspectief – de bewogenheid van God – eens na en ga met elkaar in gesprek over de grote vragen rond de eeuwige bestemming van mensen. De belijdenis van de uitverkiezing stelt je voor vragen, maar geeft je ook kansen.
Zwartgeblakerd
Geloofsverlating blijkt een moeilijk thema te zijn in gemeenten. Mensen die het zelf meemaken in hun gezin zoeken elkaar op. Maar ze blijken niet bij iedereen terecht te kunnen. Eén van de opvallende dingen hierbij is dat de Bijbel anders over geloof en ongeloof spreekt dan veel gemeenten.
Geloofsverlating is pas een aantal jaren onderwerp van gesprek binnen de kerken. Maria Vrijmoeth-de Jong stelde in de jaren negentig dat de helft van de jongeren in de NGK geen belijdenis doet. Het riep vervreemding op. Dat zal toch niet waar zijn? Ik rekende het na voor de GKv-gemeenten waar ik gewerkt had en kwam tot een vergelijkbaar beeld.
De scepsis die Vrijmoeth-de Jong ontmoette, is tekenend voor het beeld dat we in de kerk kennelijk hebben: geloven is de normale gang van zaken, ongeloof is een uitzondering. In de Bijbel is het andersom. Daar gaat het over het wonder van geloof. Geloofsverlating is in het Oude Testament eerder regel dan uitzondering. Misschien helpt dat om de vanzelfsprekendheid te doorbreken en niet dingen te zeggen als: ‘Natuurlijk gaan mijn kinderen op de goede, smalle weg, want ik heb ze goed opgevoed.’ Zelfs een ‘beroepsgelovige’ als de hogepriester Jozua is gered uit het vuur als ‘een stuk zwartgeblakerd hout’ (Zacharia 3). Dit besef kan helpen om met heel verschillende ervaringen naast elkaar te gaan staan.
Daarbij komt dat we een heiland hebben die naast ons is gaan staan. Hebreeën gaat daar uitvoerig op in. Vind je het geweldig dat je een heiland hebt die je zwakheden kan meevoelen? Ga dan ook naast elkaar staan, ook als je eigen weg door het leven anders is dan die van je broer of zus in het geloof.
Op één van de bijeenkomsten van het Praktijkcentrum kwam dit sterk naar voren. Stem af op die ander: op de jongere of oudere die de betekenis van het geloof voor zichzelf ziet verdampen. En stem af op de ouders, de familie, de vrienden die hierover intens verdriet hebben. Heel vaak raken hun vragen aan gedachten die ook in je eigen hart rondspoken.
Stam
Onderdeel van het verdriet van ouders is soms dat ze heel andere verwachtingen hadden. Een voorbeeld uit de Bijbel. Manasse was 12 jaar toen hij koning werd en in het begin van zijn regeringsperiode brak hij radicaal met de weg van de HEER. Later kwam het weer goed, vertelt 2 Kronieken 33. Een hoopgevend verhaal.
Wat opvalt, is die naam Manasse: God doet (de ellende) vergeten. Koning Hizkia van Juda – zijn vader, die trouw de HEER diende – gaf hem die naam, vermoed ik, omdat hij een brug wilde slaan naar de achtergeblevenen van het tienstammenrijk, waarvan de stam Manasse het grootste was. De naam Manasse was een uitgestoken hand van de koning van Juda naar het noorden. Daarmee zadelde hij zijn zoon op met een wereld aan verwachtingen, ook rond het geloof.
Wat ging er op zijn sterfbed door hem heen?
Vergelijk het met als wij een kind René of Renata noemen: wedergeborene. Of als we verwachtingen hebben rond de overname van het familiebedrijf. Of als we denken dat een kind zich als een echte Kuiper (ik blijf bij mezelf) natuurlijk zal inzetten voor de dienst van God. Die onvervulde verwachtingen kunnen het gesprek tussen ouders en ongelovige kinderen behoorlijk verstoren. Het verhaal van Manasse geeft een handvat om hiermee om te gaan en het soms verzuurde gesprek tussen ouders en kinderen weer op gang te brengen.
Estafette
Een derde pijnpunt ligt in de toekomst. Je eigen hoop kan verzuren als je de toekomst met de Heer in je verwachting niet kunt delen met de mensen van wie je zo houdt. Zij gaan een andere toekomst tegemoet. (Daar leven trouwens ook veel vragen over, die in dit artikel moeten blijven liggen.) Het kan je ook somber maken over de toekomst van de kerk. Zo veel mensen gaan weg, blijft er nog iemand over?
Twee lijnen lopen naast elkaar. De eerste is dat de toekomst van het volk van God gegarandeerd is in het offer van Christus. Het is ondenkbaar dat er een moment komt waarop niemand op aarde meer gelooft. Zie daarvoor Christus’ lange rede over de toekomst (Matteüs 24). Het is ondenkbaar dat Christus een koning is zonder onderdanen, zegt de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Wel gaat de estafette van het geloof verder de wereld rond. Er is geen garantie voor de terugkeer van de individuele geloofsverlater, of breder, voor het voortbestaan van de kerk in Nederland. Maar de wereldkerk zal blijven bestaan.
De tweede lijn is die van het verdriet dat blijft. Je wilt het wel loslaten en je kunt het er ook niet elke keer over hebben, maar het knaagt. Zeker als de keuze tegen God als vanzelf doorsijpelt naar je kleinkinderen.
Misschien is het onvoorstelbaar: een eeuwigheid zonder je kind. Maar God zal alle tranen afwissen, ook die heel bittere. Want Hij weet ook nu van je verdriet. En tegelijk: Jezus nodigt je uit om bij Hem rust te vinden. Een rust waardoor je zelfs heel moeilijke dingen kunt loslaten en aan God kunt toevertrouwen. Hij heeft een ruim hart.
Ten slotte: ik denk aan een man die ik mocht begraven. Hij was gelovig opgevoed, maar had zich zijn leven lang van geloof en kerk afgekeerd. Toch stierf hij biddend. Zijn ouders hebben het niet meer meegemaakt, zijn vrouw wel. Wat ging er op zijn sterfbed door hem heen? En wat was de invloed van de manier waarop zijn vrouw het geloof voorleefde (de ongelovige man is in zijn vrouw geheiligd en omgekeerd, 1 Korintiërs 7)? Zet dit maar eens naast het voorbeeld van Manasse, de koning die zich bekeerde. God blijft ons verbazen.