‘De theologie van een kind is net zo waardevol als die van een volwassene’
- Interview
- Thema-artikelen
‘De kans dat een kind blijft geloven is ongeveer vijftig procent. Veel geloofsopvoeders schieten hierdoor in een kramp’, stelt onderwijskundige Corina Nagel. ‘Het tegenovergestelde is hard nodig: ontspan! Geniet eerst van al het mooie wat God in jouw kind geeft, alle wijsheid die hij of zij al in zich heeft. Creëer ruimte om te spelen en te prutsen met het geloof.’
We leven in een open netwerksamenleving en niet meer in die vertrouwde driehoek van gezin, school en kerk. Kinderen en jongeren hebben hierdoor iets anders nodig als het gaat om geloofsopvoeding. Dat is het thema van Corina Nagel, die zich hierin ruim twintig jaar heeft verdiept, zowel praktisch als theoretisch.
Welke invloed heeft onze samenleving op de geloofsbeleving van kinderen en jongeren?
‘Kinderen groeien op in een complexe samenleving. Een op de zeven jongeren heeft jeugdhulp nodig. Mentale problemen zijn skyhigh. Dit is voor een deel een zingevingscrisis. Zich wortelen in een traditie die heel wat stormen heeft doorstaan helpt kinderen en jongeren. Maar dat moet op een andere manier dan vroeger. Vroeger was de hele cultuur christelijk, kon je met de stroom meegaan. Nu is het een persoonlijke keuze die vaak haaks staat op wat leeftijdsgenoten kiezen; ze hebben dus de gereedschappen nodig om zelf te kunnen verwoorden wat ze geloven. Niet alleen verwoorden, ze moeten hun geloof ook op emotioneel en existentieel niveau eigen maken. Ze hebben ervaringen nodig waarop ze terug kunnen vallen. Dat drijft mij: onze kinderen hebben nodig dat ze hun identiteit en rust in Christus vinden. Zij hebben volwassenen nodig die ze daarin wegwijs maken. In mijn werk wil ik geloofsopvoeders toerusten zodat zij dat proces aan kunnen gaan met kinderen en jongeren.”
Wat hebben kinderen en jongeren in grote lijnen nodig op het vlak van geloofsopvoeding?
‘Allereerst is het belangrijk dat er wordt aangesloten bij hun leef- en belevingswereld. Dat ze de ruimte krijgen om hun eigen vragen te stellen en dat het op hun eigen niveau is. Daarna mag de geloofsopvoeding best de diepte ingaan, graag zelfs, dat bleek toen ik het jongeren zelf vroeg. Daarbij moeten ze wel de ruimte krijgen om te exploreren, om hun eigen mening te vormen. Dit alles moet plaatsvinden binnen een veilige omgeving, waar ze ook echt gezien worden. Het is belangrijk dat opvoeders verschillende rollen in kunnen zetten. Dat je de ene keer kijkt waar de vragen zitten en de volgende keer zelf meer input en onderwijs geeft. Deze lijnen kwamen naar voren toen ik zowel kinderen, jongeren als opvoeders sprak voor mijn onderzoek. In 2011 heb ik voor het eerst kennisgemaakt met kindertheologie. Tot op de dag van vandaag leer ik daarin veel over hoe je dit alles concreet vorm kunt geven: ook een grote verrijking voor mijn eigen geloofsleven.’
Wat vind je mooi aan kindertheologie?
‘Kinderen worden niet gezien als een soort van ‘nog-niet mensen’ die eerst volwassen moeten worden om een stem te verdienen. De uitspraken van een kind mogen er gewoon zijn, hoeven niet gecorrigeerd te worden. De theologie van een kind is net zo waardevol als die van een volwassene. Het beeld van God op een wolk met een lange baard is net zo veel waard als het gelaagde, meer abstracte godsbeeld van een dertigjarige. Op het moment dat je zo naar een kind kunt kijken, kun je zoveel van ze ontvangen. Omdat ze de wereld anders waarnemen dan volwassenen, laten ze ons dingen zien die wij niet meer zien. Ze kunnen een verlangen in ons wakker maken dat wij zijn kwijtgeraakt. Daarnaast zegt kindertheologie dat God zo groot is dat je Hem alleen op allerlei verschillende manieren kunt leren kennen. Kindertheologie zet dat methodisch in door kinderen uit te nodigen zelf hun eigen betekenis in bijbelteksten te ontdekken en tegelijkertijd oog te hebben voor de specifieke levensvragen van kinderen. Je bent dus niet degene die alleen maar vertelt hoe het zit, maar je creëert ook een ruimte waarin kinderen zelf kunnen ontdekken. Dat kan al van jongs af aan. Dat betekent niet dat je geen opvoeders nodig hebt. Zij creëren die ruimte, luisteren en kijken goed, dragen kennis over, delen waarover zij zich verwonderen of hoe ze dingen ervaren. Zo ontwikkelen zij dus, in onze pluriforme samenleving, een eigen en doorleefd geloof.’
Zijn er specifieke uitdagingen als het gaat om kinderwerk in kerken?
‘Er is een duidelijke praktische uitdaging: de groepjes worden steeds kleiner. Hoe geef je het kinderwerk vorm als je bijvoorbeeld nog maar vijf kinderen hebt in de leeftijd van groep een tot en met vier? En maar drie in groep vijf tot en met acht? Ik zie gemeentes daarmee worstelen. Je kunt inzetten op intergeneratief jeugdwerk en dat is zeker waardevol; in de kerk wordt jong en oud aan elkaar gegeven. Tegelijkertijd zou ik zoeken naar hoe we plekken kunnen creëren waar je leeftijdsgenoten ontmoet; zeker oudere kinderen hebben echt christelijke leeftijdsgenoten nodig, zodat ze steviger staan in onze sterk ontkerkelijkte samenleving. Het is mooi om daarin samen te werken met andere gemeentes in je wijk. Je hoeft niet in een keer alles om te gooien. Organiseer eerst eens samen een activiteit. Ik heb daarin inspirerende voorbeelden gezien, bijvoorbeeld in ons eigen dorp Westbroek. Een NGK en een PKN die ervoor gekozen hebben om bijna al het kinder- en jeugdwerk samen te doen.’
Hoe zie jij de toekomst?
‘Als ik naar de cijfers kijk, ben ik somber, de kerk blijft krimpen. Kerken worstelen met wat ze hun kinderen willen meegeven en wát ze meegeven wordt nogal wispelturig, zonder een duidelijke koers. Hetzelfde zie ik bij ouders gebeuren. Het verlangen kinderen bij de kerk te houden vertaalt zich naar het idee dat het vooral heel gezellig moet zijn allemaal. Natuurlijk is het onmisbaar dat het gezellig en veilig is, maar dat kan het ook op de voetbalclub zijn. Wat voeg je als kerk toe? Daarop moeten we als kerk en geloofsopvoeders een antwoord formuleren. Wat drijft je ten diepste? Realiseer je, wanneer je actief met geloofsopvoeding aan de slag gaat, dat je een spiegel voor kinderen bent als het erom gaat wie God is. Het is logisch om je in te lezen in godsdienstpedagogiek en -didactiek. Het is goed om dat in het team dat het jeugdwerk organiseert te agenderen. Ik zie ook hoopvolle dingen. Diepgelovige kinderen en tieners die op hun eigen manier, anders dan ik dat doe en deed, hun geloof handen en voeten geven. Misschien blijven ze niet binnen de kaders van de institutionele kerk, maar komt er wel wat anders voor in de plaats.’
Wat wil je geloofsopvoeders meegeven?
‘We schieten snel in een kramp. We willen het zo graag goed doen en we willen zoveel. Ondertussen hangt de secularisatie als een soort zwaard van Damocles boven ons hoofd. De kans dat je kind blijft geloven is maar vijftig procent, dat is niet veel. We hebben het gevoel dat we onbekwaam zijn, tekort schieten. Ik zou juist in reactie op dat alles zeggen: ontspan! Geniet eerst maar van al het mooie wat God ons in kinderen en jongeren geeft, alle wijsheid die zij al in zich hebben – zonder dat je daaraan iets hebt gedaan. Tegelijkertijd doe je al zoveel. In al die momenten tussendoor, terwijl je samen zit te eten of haast hebt, in de kleine rituelen die jullie hebben. Dat is wijsheid die dag na dag als een druppel in een steen valt, hem uitholt en dus een blijvende invloed heeft. Als je eerst gaat kijken naar wat je van hen krijgt, dat ontvangt en ervan geniet, er dankbaar voor kunt zijn, geeft dat je speelruimte. Die speelruimte zoeken we allemaal en hebben we nodig om te kunnen spelen en prutsen met het geloof. In het vertrouwen dat Gods spel, Gods werk, zich in de chaos van elke dag ontvouwt.’
Elze Riemer is godsdienstwetenschapper en journalist.