De twee messiassen
- Achtergrond
- Blog
In hoofdstuk 3 van het nieuwe boek over Henk de Jongs bijbels-theologische nalatenschap (Christus in het Oude Testament, 2024) schrijft Eveline van Staalduine-Sulman over zijn preken over 1 Samuel, destijds gepubliceerd onder de titel De twee messiassen (1978). Zij beoordeelt deze preken vrij kritisch ondanks waardering die zij ook heeft.
Ook de andere schrijvers kan geen kritiekloze bewondering voor Henk de Jongs nalatenschap verweten worden. Daarmee kunnen we alleen maar blij zijn. Henk de Jong zelf zou zich daarbij ook ongemakkelijk gevoeld hebben.
Doorgaande lijn
Eveline van Staalduine-Sulman constateert dat deze preken uit 1978 passen in het heilshistorische raamwerk van Henk de Jongs benadering van het Oude Testament. In zijn aanpak van de bijbeluitleg zit een doorgaande lijn over de jaren in. Dat betekent dat hij in deze preken directe verbindingen legt tussen de boodschap van 1 Samuel en de gemeente van vandaag via Christus in het Nieuwe Testament. Vergelijkingen worden getrokken tussen Saul en Christus, David en Christus. De eerste wordt als een antichrist neergezet en de tweede als een voorafbeelding van Christus. Daarbij kunnen we kanttekeningen plaatsen. Was David zo’n duidelijke voorafschaduwing van Christus? In 1 Samuel 21 en 27 zien we hoe hij aan het begin van zijn lange tocht naar de troon maar ook tegen het einde ervan zijn toevlucht zoekt bij de Filistijnse koning Achis van Gat, de stad waar Goliat vandaan kwam. Had God niet ingegrepen, dan had David de troon nooit bestegen. De band tussen David en Christus ligt ingewikkelder dan uit deze preken soms blijkt.
Een andere vraag is of hier het Oude Testament niet alleen als een voorloper van het Nieuwe Testament functioneert? Hebben de verhalen uit 1 Samuel ook nog een eigen betekenis in de heilshistorische context van toen? Wel komen in veel preken ook exemplarische momenten voor. Personen of situaties van toen worden voorgehouden aan de gemeente van nu als voorbeelden om na te volgen of juist niet. De lijn loopt dan niet via Christus maar rechtstreeks. Deze discussie roept bij mij herinneringen op aan de doorgeslagen heilshistorische prediking uit mijn vrijgemaakte verleden. ‘Heilshisterisch’ noemde toen iemand dit soort prediking. Elke preek over het Oude Testament mocht alleen over Christus gaan! In die context was Henk de Jongs aanpak al een duidelijke verbetering.
Verjoodsing
Een tweede punt dat Eveline van Staalduine-Sulman aankaart, is Henk de Jongs verhouding tot de joodse exegese van het Oude Testament (TeNaCH). Zijn waarschuwingen tegen de joodse exegese van het Oude Testament liegen er niet om. Hij ziet er vermenselijking in. Hij heeft het ook wel over ‘veraardsing’ van de bijbel die de joodse bijbeluitleg stimuleert. Jazeker, er zit soms ook menselijke wijsheid in maar het gaat buiten Christus om en trekt de lijnen anders door dan in het Nieuwe Testament gebeurt. De joodse religie is zijns inziens anders dan de christelijke: de God der Joden is een andere dan die van de christenen. Eveline van Staalduine-Sulman schrijft dat zij geschrokken is van de zeer polemische manier waarop hij het Jodendom bejegent, terwijl zijn kennis van het antieke en moderne Jodendom volgens haar niet te groot en diep was (pagina 59). Zijn heilshistorische benadering van het Oude Testament samen met zijn polemische afwijzing van de joodse exegese van TeNaCH heeft volgens haar negatieve gevolgen voor het Jodendom of hij dat nu wilde of niet.
Christenen hebben het recht om het Oude Testament als voorloper van het Nieuwe Testament te lezen. Zo hebben Joden het recht om TeNaCH te lezen als de profetische weergave van de (voor)geschiedenis van het Jodendom. Wij kunnen het Joden niet verbieden om vanuit de Tora als centrum de Hebreeuwse bijbel te lezen. We moeten hun leesresultaten respecteren, ook al komen wij vanuit ons middelpunt, Christus, tot tegenovergestelde resultaten. Al zijn er ook overeenkomsten, laat zij zien aan de hand van 1 Samuel 21 waar de wet op het eten van toonbroden werd overtreden om David te voeden. Joodse rabbijnen en christelijke exegeten komen hier tot dezelfde uitleg: overtreding was hier geoorloofd (pagina 61). Voor Eveline van Staalduine-Sulman gaat Henk de Jong ver over de schreef als hij de term ‘verjoodsing’ van het bijbellezen gebruikt om daarmee de vermenselijking ervan te diskwalificeren. Hij gebruikt het in een intern-christelijk debat waarmee de Joden niets te maken hebben. Zo worden ze, zoals zo vaak in de westerse (kerk)geschiedenis, tot een soort zondebok gemaakt. Ik denk dat zij hier een punt heeft, ook al begrijp ik Henk de Jongs bezwaren tegen de joodse exegese best. Wie Jonathan Sacks’ populaire boek over Leviticus leest, kan daar wel inkomen. Om een voorbeeld te noemen: het offer is zijns inziens de belangrijkste daad van menselijke liefde voor God; het offer is mijns inziens de belangrijkste daad van goddelijke liefde voor de mens.
het offer is de belangrijkste daad van goddelijke liefde voor de mens
Tenslotte
Ik noem nog haar boeiende opmerkingen over de missionaire betekenis van de diaspora (pagina’s 63-64). De Joden leefden in de verstrooiing onder de volken waar zij synagogen vestigden. Dat werden later missionaire aanknopingspunten voor Paulus op zijn zendingsreizen: eerst de Jood, dan de Griek. Zo loopt de ballingschap uit op terugkeer naar Jeruzalem waar de tempel herbouwd werd. Tegelijk gaat ze over in de diaspora waar God het voorbereidende werk verrichtte dat later Paulus’ zendingswerk onder de heidenen mogelijk maakte. Soli deo gloria!
Ds. Bob Wielenga is emeritus predikant van de NGK Kampen en woonachtig in Zuid-Afrika.