Het huis van de gemeente – de vroege kerk en haar gebouwen
- Beschouwing
- Thema-artikelen
In dit artikel geef ik een korte schets van het kerkgebouw in de eerste eeuwen. Daarin speelt recent archeologisch onderzoek de hoofdrol. De resultaten van dit onderzoek kunnen schuren met het beeld dat christenen zelf van die vroege kerk hebben.
De bekendste kerkhistoricus van de vroege kerk is Eusebius. Als hij schrijft over de plaats van samenkomst van christenen, bijvoorbeeld in zijn geschrift over de Palestijnse martelaren, heeft hij het over ‘huis van de kerkgemeenschap’ (in het Grieks oikos tes ekklesias). Dat wekt de indruk van christenen die aan huis bij elkaar kwamen, een hechte thuisgemeente. Maar klopt dat beeld? Uit literair onderzoek in het werk van Eusebius blijkt dat hij helemaal niet zo’n ‘huiskerk’ bedoelde. Als hij schrijft over de vele bouwprojecten van Constantijn en zijn moeder Helena in het Heilige Land (bijvoorbeeld de drukbezochte Geboortekerk van Betlehem) gebruikt hij namelijk precies dezelfde woorden. Maar een kerk met een oppervlakte van 12000 vierkante meter is niet echt een huiskerk te noemen.
Bijzonder talrijk
Zodra ik het woord ‘kerkgebouw’ gebruik, heb je als lezer al een beeld: jij denkt wellicht aan het gebouw waarin je kinderen gedoopt zijn of aan dat schilderachtige Romaanse kerkje in de Provence waar je afgelopen zomer was. Bijzondere gebouwen, ‘heilige plaatsen’ in een moderne wereld waar behalve vliegtuigen en satellieten niets meer tussen hemel en aarde te vinden is. Maar de wereld van het Nieuwe Testament en de vroege kerk is een wereld die vol is met ‘heilige plaatsen’ en ‘heilige handelingen’. Op de pleinen, in de huizen en langs de rivier: overal waren bijzondere plekken te vinden. In die wereld van de vroege kerk had het kerkgebouw als plek waar christenen samenkwamen vanzelfsprekend een andere betekenis dan de onze. Maar hoe keken christenen in de eerste eeuwen naar hun plaatsen van samenkomst?
Rome
Als er een plek in de wereld is waar veel oude kerken te vinden zijn, dan is dat Rome. Rome is de stad waar sinds de dagen van de apostelen altijd een christelijke geloofsgemeenschap geweest is. De eeuwige stad kent ontelbare godshuizen en nergens is het de vraag of ze indrukwekkend zijn, eerder welke plek ze innemen in de top honderd. Neem de San Clemente, een schitterende basiliek met een indrukwekkende mozaïekvloer uit de twaalfde eeuw. In die kerk kun je met een trap afdalen naar een oudere kerk, een benedenkerk uit de vierde eeuw. Dan zitten we in de tijd van keizer Constantijn, die het christelijk geloof min of meer legaliseerde en grote sommen geld uitgaf aan de bouw van kerken. Maar daaronder (twaalf meter onder de prachtige Cosmatidenvloer) bevindt zich nog een bouwlaag uit de keizertijd. Een Romeins flatgebouw (een zogenaamde insula) waar in de tweede eeuw een tempel voor de Perzische zonnegod Mithras gebouwd werd. Dit heiligdom, met drie vertrekken, aanligbanken voor de cultus en altaar, is geheel bewaard gebleven. In deze bouwlaag werden ook aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van een ‘huiskerk’. Ik had daarbij uitgebreider stil willen staan, maar ontdekte dat de resultaten van historisch onderzoek geen duidelijk beeld geven over wanneer en wat nu precies is aangepast aan het gebouw. Hoe dan ook, daar weer onder, twaalf meter lager, hoor je tien meter beneden heel zachtjes het water stromen uit een (heilige?) bron uit het oudst bekende bouwwerk, verwoest tijdens de grote brand van keizer Nero in het jaar 64.
De lange ononderbroken geschiedenis van deze plek van meer dan tweeduizend jaar valt me op en fascineert me. De archeologie vertelt hier een eigen verhaal over continuïteit en discontinuïteit. Toen het christelijk geloof staatsgodsdienst werd, begon een periode waarin de kerk door de keizers gesteund werd met geld en wetgeving. De Mithrascultus werd ergens in de vierde eeuw verboden, dus het lijkt aannemelijk dat dit heiligdom in Rome toen in beslag werd genomen en dat er een kerk bovenop werd gezet. Dat gebeurde in de vierde eeuw regelmatig in Rome; de San Giovanni in Latherano staat op het voormalig landgoed van het hoofd van de keizerlijke lijfwacht die in ongenade viel bij de keizer. Hij pakte de landerijen van de lijfwacht af en bouwde daarop vervolgens indrukwekkende basilieken en paleizen, waaronder de San Giovanni in Latherano. Hiervan begon de bouw in 313 ter ere van het Edict van Milaan, waarin vrijheid van godsdienst werd afgekondigd in het Romeinse Rijk. Voor veel christenen staat de periode vanaf keizer Constantijn in het teken van het verval van de ‘zuivere’ kerk. Macht, geld en godsdienst vormden regelmatig een onsmakelijke cocktail in de geschiedenis van de kerk. De christelijke basilieken uit de vierde eeuw en later zijn rechtstreeks te herleiden tot de basilica, de indrukwekkende hallen voor rechtspraak en ontvangst die de Romeinse keizers overal in hun rijk lieten bouwen. Deze imponerende kerkgebouwen met al hun pracht en praal worden snel gezien als een architectonische uiting van ‘de zondeval van het christendom’.
Vroege kerk
Liever kijken we daarom naar de vroegste kerk, waar geen sprake lijkt te zijn van imponerende gebouwen, maar van eenvoudige huisgemeenten. In het Nieuwe Testament worden toch überhaupt geen kerkgebouwen genoemd? Paulus schrijft: ‘Doe alsjeblieft de groeten aan onze broers en zussen in Laodicea en aan Nympha en de kerk die in haar huis samenkomt’ (Kolossenzen 4:15). ‘Groet Priscilla en Aquila, mijn medearbeiders in Christus Jezus. Zij hebben hun leven voor mij geriskeerd. Niet alleen ik, maar alle kerken uit de heidenen zijn hen dankbaar. Doe ook de groeten aan de kerk die in haar huis samenkomt’ (Romeinen 16:3-5). ‘Aan Filemon, onze dierbare vriend en hulp – en ook Aphia onze zus en Archippuse onze medestrijder – en aan de kerk die samenkomt in jouw huis’ (Filemon 1:1-2). Deze drie teksten van Paulus wijzen allen eenduidig op het bestaan van ‘huiskerken’. Voor sommigen vormen ze een argument om te beredeneren dat de vroege christenen geen interesse zouden hebben in eigen gebouwen of zelfs een argument voor een norm die nu zou gelden: ‘Christenen horen zich niet bezig te houden met kerkgebouwen.’ Want de gemeente zelf vormt na Pinksteren toch een geestelijk huis van levende stenen? Daar kun je tegenin brengen dat de eerste gemeente van Jeruzalem na Pinksteren bijeenkwam in en rond de tempel. Bovendien bezochten Paulus en Barnabas op hun reizen veelvuldig de synagoge (Handelingen 14:1: ‘Ook in Ikonium bezochten ze de synagoge van de Joden’). Dit soort bezoeken vatten wij wellicht op als enkel een noodzakelijk middel voor de evangelieverkondiging, maar dan gaan wij eraan voorbij dat Paulus een Jood was die gewoon aan bleef sluiten bij de gebruikelijke godsdienstoefeningen in de gebruikelijke plaatsen van zijn volksgenoten: in de synagoge dus. We lezen ook in hetzelfde bijbelboek dat de apostelen Petrus en Johannes ‘zoals gewoonlijk’ naar de tempel gingen voor het middaggebed (Handelingen 3). Waarschijnlijk waren de plekken van samenkomst in de eerste gemeenten heel divers: afhankelijk van de context waarin de geloofsgemeenschap ontstaan was en wat de geldelijke middelen van de gemeente waren. Ook speelde de grootte van de geloofsgemeenschap een rol.
Huiskerk
Alleen al om die laatste reden ligt het niet voor de hand dat ‘huiskerken’ altijd een lang leven beschoren waren. In sommige gemeenten zullen de huizen van wat rijkere christenen de thuisbasis van een prille geloofsgemeenschap zijn geweest. Een bescheiden begin bij iemand die zijn ruimte ter beschikking stelde. Archeologisch onderzoek in Rome onder de San Giovanni e Paole wees bijvoorbeeld uit dat daar een ‘huiskerk’ bestond uit twee (vrij kleine) doorgebroken appartementen in een Romeins flatgebouw. Dat waren plekken waar de gelovigen met elkaar konden vieren dat de Heer opgestaan is uit de dood. Een kleine geloofsgemeenschap komt samen op een bescheiden plek. Maar zodra er meer leden, meer middelen en meer ruimte beschikbaar komen, maken christenen daarvan ook gebruik, omdat daaraan behoefte is. Tijd en ruimte zijn voor een mens belangrijk in zijn godsdienstoefening. Het zijn hulpmiddelen die niet te onderschatten zijn. Als het even kan, bouw je een ‘heilige ruimte’ waar je op bepaalde tijdstippen samenkomt. Als dat niet kan, moet je als geloofsgemeenschap roeien met de riemen die je hebt. De ontwikkeling van het kerkgebouw in de eerste eeuwen is dus niet zozeer gestuurd vanuit een eenduidig concept, maar veel meer bepaald door de plaatselijke context. Dat zorgt ervoor dat de plekken van samenkomst in de vroege kerk heel divers konden zijn in grootte, aankleding en inrichting.
Tijd en ruimte zijn belangrijk voor een mens in zijn godsdienstoefening
Kerkgebouw
Recent archeologisch onderzoek in Dura heeft aangetoond dat de ontwikkeling naar aparte kerkgebouwen niet pas is ingezet tijdens keizer Constantijn de Grote. Dura-Europos ligt in het huidige Syrië en deze verlaten garnizoensplaats langs de Eufraat is voor onze kennis van de vroege kerk van groot belang. Deze plaats belandde namelijk in de derde eeuw in de frontlinie tussen de Romeinen en een opkomend Perzisch volk, de Sassaniden. Vanwege de acute dreiging van verovering besloten de Romeinen deze stad te voorzien van een brede verdedigingswal die dwars over de bestaande bebouwing werd gerealiseerd. Dit betekende dat in zeer korte tijd (Romeinen waren meesters in infrastructuur) een complete wijk werd begraven door de Romeinse genie. Later werd de stad verlaten en vergeten, tot honderd jaar geleden archeologen haar onder het woestijnzand herontdekten. Deze stadswijk onder de verdedigingswal uit het jaar 254 bevat een unieke tijdscapsule van een ‘huiskerk’ uit de tweede eeuw. Deze vondst trok daarom meteen de volle aandacht. De kerk ligt in een straatje waar ook een heiligdom voor de Mithrascultus en een synagoge teruggevonden zijn. Deze ‘huiskerk’ vormde decennialang het enige harde bewijs van een huiselijke ruimte die óók voor de christelijke eredienst gebruikt was. Verbouwd rond het jaar 240 en bedolven door de Romeinse overheid in 254 na Christus. Een unieke tijdscapsule van een kerk voor de periode van Constantijn de Grote.
Het nieuwste onderzoek, gepubliceerd in augustus 2024 in ‘Journal of Roman Archeology’ zaagt verder aan de poten van de theorie van een vroege kerk ‘waar men niet aan kerkgebouwen deed’. Het onderzoek van de universiteiten van Yale en van Manchester toont aan dat de christelijke gemeenschap van Dura in de eerste helft van de derde eeuw de bestaande gebouwen grondig verbouwde tot een kerkgebouw, met lage vensters ten dienste van voldoende licht tijdens de samenkomsten, maar zonder keuken – wat elk woonhuis wél heeft. Evenals de synagoge en het Mithrasheiligdom in dezelfde straat, was ook de ruimte van samenkomst van de christelijke gemeente geheel aangepast aan het samenkomen van de gemeente: een aparte plek met een rituele ruimte en daarmee allang geen woonhuis meer. Het komt op mij natuurlijk en logisch over dat christenen zo’n bijzondere plek willen creëren en dat de ontwikkeling van het kerkgebouw organisch en divers is geweest: afhankelijk van de plaatselijke context. Want de ‘levende stenen’ die met elkaar een geestelijk huis vormen, doen dat altijd als mensen van vlees en bloed in een bepaalde cultuur. Aparte plaatsen in tijd en ruimte om samen te komen, God te aanbidden en te vieren dat Christus zich uitdeelt in brood en beker zijn voor christenen heel belangrijk. Dat lijkt mij de gemene deler bij alle diversiteit van kerkgebouwen in de eerste eeuwen en een goede les voor protestanten anno 2024: onderschat de waarde van het kerkgebouw voor de gelovige niet.
Voor meer informatie:
G.J. Heering, De zondeval van het christendom. Studie over christendom, staat en godsdienst, Utrecht (Bijleveld) 1928.
Luite-Harm Kooij is predikant van de GKv Nieuwleusen en heeft een passie voor de vroegchristelijke kerk.