Profeten in pyjamabroeken
- Beschouwing
- Thema-artikelen
Een beschouwing van theoloog Rikko Voorberg (43) over ‘de kleine profeten’. Misschien is ‘de kleine profeten’ wel een goede aanduiding voor al ons profetisch spreken in kerk en samenleving: als we ons ooit profeten weten of door anderen zo worden genoemd, dan toch nooit anders dan als ‘kleine profeten’.
Je kunt slechts achteraf constateren of je verontwaardiging heilig was. Dan is het nog steeds moeilijk. Er loopt geen heldere lijn tussen gewone woede en heilige woede, tussen goede verontwaardiging en slechte. We zijn een vat van tegenstrijdigheden, kennen onszelf maar ten dele en kijken -om met Paulus te spreken- als door een spiegel in raadselen. Is dat afdoende reden om te zwijgen? Of om zinnige en door God gegeven emoties als woede en verontwaardiging te parkeren als onbruikbaar voor ons, gebrekkige mensen? Als we de bijbelteksten volgen en zien hoe belangrijk het geweest is in de geschiedenis om op te staan tegen onrecht, kan dat de conclusie niet zijn. Maar wat dan? De kleine profeten omschreef Rik Zutphen, alias de Droominee, als ‘profeten in pyjamabroeken’, in zijn gedicht ‘Church of Fuck-Ups’ dat hij vertaalde als ‘Kerk van Brokkenpiloten’:
Laten we devote dissidenten zijn, profeten in pyjamabroeken
provocerend onbeschamend gehoorzaam aan rommelige devotie
onze onvoorspelbare levens gezalfd met vreugdeolie
we zijn de kerk van brokkenpiloten
gezegend zijn zij die het verkloten
zalig zijn zij die proberen maar mislukken
Christus laat zich vinden te midden van brokstukken
niet om te oordelen maar om te redden
wat er te redden valt tussen schip en wal
we zijn onvolmaakt en verre van af.
Onvermogen
Deze beschouwing over heilige verontwaardiging, moraal of moralisme en hedendaags ‘profetisch’ optreden, kan alleen beginnen met onvermogen. Een onvermogen dat niet een einde is van verontwaardiging, woede en verzet, maar het begin.
Zolang het in ons vermogen ligt om verandering aan te brengen, om mensen te overtuigen en zo een betere koers in te slaan met elkaar, hoeft er niet profetisch gesproken of gehandeld te worden. Dan is verontwaardiging niet nodig. Maar de heilige verontwaardiging begint waar we tegen de muren oplopen van het menselijk onvermogen, van onze blindheid of onze verslavingen, van fake news of onwil. Omdat de dingen zoals ze gaan niet altijd bedoeld zijn om zo te gaan. Mag je als dominee scherpe dingen zeggen over de noodzaak van zonnepanelen en fairtrade koffie of gaat God niet over wat we aanschaffen? Is dat moralistisch of profetisch? Wat hoort er in de kerk gezegd te worden door en over de lhbtiq-gemeenschap of de positie van vrouwen in Nederland? Enzovoorts. Ga je niet automatisch polariseren? Zouden de ‘kleine profeten’ weer teruggekropen zijn in hun schulp als zij te horen kregen dat ze erg polariserend bezig waren?
Woede en moed
Mijn leidraad in woede en verontwaardiging is de uitspraak van Augustinus: ‘Hoop heeft twee prachtige dochters, de ene heet woede, de andere moed. Woede over hoe de dingen zijn en de moed om te durven geloven, dat ze niet zullen blijven, zoals ze zijn.’ Woede over ‘de dingen zoals ze zijn’. De dingen die onveranderlijk lijken, die dingen waaraan je je vingers brandt als je ze aanwijst, ook al doe je het nog zo voorzichtig. Woede en moed als dochters van hoop. Hoop is iets anders dan optimisme, legde de Amerikaanse professor Norman Wirzba, die zich bezighoudt met theologie en klimaat, onlangs uit. Hij vindt optimisme niet terecht en leeg. Het is een status-quoconcept, zegt hij. Weinig profetisch ook: ‘Hoopvolle mensen gaan er niet vanuit dat alles goed komt. Ze zien de huidige problemen en verwachten dat er meer op komst is. Dat maakt hen eerlijk. Hoopvolle mensen verzetten zich ook tegen pogingen om de toekomst te voorspellen, omdat niemand precies weet hoe de dingen zullen aflopen. Dat maakt hen nederig. Naast eerlijkheid en nederigheid is moed een cruciale eigenschap van hoopvolle mensen. Als ze de problemen zien (…) trekken ze zich niet terug en worden ze geen omstanders die ervan uitgaan dat anderen wel voor de situatie zullen zorgen. In plaats daarvan werken ze aan een wereld die beter is dan de huidige. Moed en een creatieve verbeeldingskracht is nodig om zich een voorstelling te maken van wat volgens de huidige normen een onmogelijke toekomst lijkt. Vastberadenheid is nodig om niet op te geven wanneer er obstakels voor die toekomst opdoemen.’
Naast eerlijkheid en nederigheid is moed een cruciale eigenschap van hoopvolle mensen
Onder dit alles ligt de liefde als de kern van al het heilige in de verontwaardiging: Wirzba: ‘Liefde [is] de essentiële kracht die authentieke hoop inspireert en bezielt. Zonder de activering van liefde verdort en sterft hoop. Ik bedoel niet de sentimentele liefde die uitgaat van een gladde en opgeruimde wereld die gemakkelijk te omarmen is. De liefde die hoop activeert, gaat vaak gepaard met verdriet en weeklagen; ze treurt om de schade die aan deze mooie wereld is toegebracht. Ze neemt vaak de vorm aan van protest en verzet, omdat ze eist dat er een einde komt aan het verwonden van het leven.’
Ordeverstoring
Wil je rust in je kerk en in je theologie, laat je woede en verontwaardiging varen. Maar ben je ervan overtuigd dat geloof iets met deze wereld te maken heeft – dat deze wereld werkelijk van God zelf is – dan is ordeverstoring een onontkoombare realiteit. De eeuwige orde van God zal altijd botsen op de orde die wij met elkaar aanbrengen. In onze menselijke orde verdient de een nu eenmaal meer geld dan de ander. In onze menselijke orde zijn er landsgrenzen nodig en argwaan, want je kunt mensen niet zomaar vertrouwen. In onze orde zijn er wapens nodig om je te verdedigen en heb je recht op wraak of tenminste op zelfverdediging. Een onontkoombare menselijke orde die altijd zal botsen op de goddelijke zoals die verwoord en geleefd wordt door Jezus van Nazaret. We krijgen zijn goddelijke orde nooit helemaal in de eigen orde, dus leven we in de spanning van het ‘reeds en nog niet’. De profeet gaat midden in dat ongemak staan en geeft daaraan woorden. Niet om te rebelleren of te rellen, maar om er voor hen te zijn die slachtoffer worden van de status quo. Een status quo waarmee we als goegemeente vaak vrede hebben gesloten, terwijl we ook weten dat het anders zou moeten. We zijn soms moe, cynisch of bang. Dan geeft God profeten, omdat het zijn wereld is en niet de onze.
Ongerijmd en absurd
Abraham Heschel (Amerikaanse rabbijn van Poolse komaf 1907-1972 red.) schreef in 1962 over ‘de profeten’: ‘Het treft ons als een verrassing dat profeten überhaupt getolereerd worden door hun volk. De patriotten (landverraders) houden hen voor kwaadaardig, de vrome massa voor godslasterlijk en de gezagsdragers hen voor opruiend (…). Het oog van de profeet is gericht op het eigentijdse gebeuren; de samenleving en haar gedrag zijn de hoofdthema’s in zijn toespraken. Toch staan zijn oren open voor God. Hij is een mens die getroffen is door de heerlijkheid en presentie van God, die overmand is door de hand van God. Maar zijn ware grootheid bestaat in het vermogen God en mens in een enkele gedachte te vangen.’ Zo’n grootheid laat ons zien dat we waarlijk kleine profeten zullen zijn, als we al profeteren. Wees niet verbaasd als samenlevingskritiek – of uitspraken over de staat van de wereld door de gelovige die de profetenmantel (of de pyjamabroek) heeft aangetrokken – ongerijmd of overdreven overkomt. Dat is precies wat profeten doen.
Heschel: ‘Wanneer we waarheid definiëren als het overeenkomen van een bewering met de feiten, kan onze kritiek op de profeten zijn dat zij onnauwkeurig, ongerijmd en zelfs absurd te werk gaan.’ Het is als met de kunstenaar: hij besteedt onevenredig veel aandacht aan een aspect van de werkelijkheid met de bedoeling dat we geraakt worden, veranderen. Profeten en kunstenaars bieden geen afgepast stappenplan, maar ze plegen interventies in de hoop dat er iets anders inbreekt in de werkelijkheid. Iets anders dan de menselijke vrede, de vrede die wij gesloten hebben met ons onvermogen.
Hartstocht
Heilige verontwaardiging is hartstocht ofwel pathos om met Heschel te spreken: ‘Het is de opdracht van de profeet het woord van God kenbaar te maken, maar het woord is roodgloeiend van pathos. Men kan het woord niet begrijpen zonder het pathos te voelen en men kan anderen niet bezielen en zelf onberoerd blijven. De profeet moet niet gezien worden als een ambassadeur die emotieloos moet wezen om effectief te kunnen zijn.’ Mag een roodgloeiende voorganger zijn woede uiten over een samenleving waarin een racistische politieke partij de grootste is geworden? Mag zij of hij PVV-stemmers waarschuwend toespreken binnen en buiten de kerk? Laat er kerken zijn waarin voorgangers het risico nemen dat ze vol vuur uitspraken doen waaraan anderen aanstoot kunnen nemen! Om niet een keurige ambassadeur in maatpak te zijn, ambassadeur van het goddelijke koninkrijk. Maar ook de profeet met alle onomwonden verontwaardiging. Essentieel is het voor een voorganger dat er, naast een profetische ook een priesterlijke taak is: vergeving vragen voor de eigen zonden en die van het volk, zoals het een hogepriester betaamt. Niet als vrome zemelarij, maar met een diep besef van de eigen pyjamabroek.
In Making See, zijn proefschrift over het profetische moment in de prediking, schrijft Kees van Ekris over de verschillende opeenvolgende momenten in een profetische preek. Die kun je als volgt opsommen:
- Aan het licht brengen wat destructief is in het leven van de hoorders.
- Het woord van de profeet dat tussenbeide komt: het intervenieert en roept een halt toe. Nieuw licht dat schijnt vanuit Bijbel of christelijke traditie.
- Dan laten zien dat het anders kan en de vaak kwaadaardige impasse overstijgen om het zicht op een andere toekomst te openen.
- Als laatste volgt een opdracht aan de gemeenschap om samen vorm te geven aan de toekomst, om met vallen en opstaan een andere vorm van leven voor te staan. Bij deze laatste stap wordt de preek, zo zegt Van Ekris, eigenlijk een gebed en loopt er een directe lijn tussen eucharistie (of avondmaal) en publiek protest tegen bijvoorbeeld racistisch onrecht.
Als ik Van Ekris goed begrijp, zou dat als volgt concreet kunnen worden in een kerkdienst: Blootleggen hoe vaak we neerbuigend denken over ‘de ander’, dat in in de naam van God een halt toeroepen, vanuit Bijbel en traditie aanwijzen hoe denken over de ‘ander’ gevoed moet zijn door scheppingsgedachte en vreemdelingschap op aarde. Dan beschrijven hoe dat eruit zou kunnen zien in de wereld, in de buurt, in de kerk, om tot slot met mensen van allerlei culturen samen avondmaal te vieren. Om werkelijk profetisch beeldend te werken, moet je zo’n viering misschien organiseren met een migrantenkerk in Nederland die van heel dichtbij weet hoe het is om op basis van huidskleur of taalbeheersing achtergesteld te worden. Zo’n gezamenlijk avondmaal past wellicht niet in de kerkorde en daarmee zet je het gelijk op scherp. Bovenstaande uitwerking zal niet meer dan een vorm zijn als liefde voor recht, de ander en God hieraan niet ten grondslag ligt. Een vorm wordt pas gevuld als er werkelijk een langetermijnverlangen is om verbinding te creëren en te houden met ‘de ander’ in onze samenleving.
Tot slot, mag je op de preekstoel zeggen dat zonnepanelen een christenplicht zijn? Of dat je niet op de PVV mag stemmen? Op zo geformuleerde vragen is geen eenvoudig antwoord mogelijk. De vraag achter de vraag is of het de taak van de voorganger is om profetisch te zijn. Het antwoord daarop is een volmondig ja. En of het de taak is van de gemeenschap van christenen om profetisch te leven, ook daarop is het antwoord volmondig ja. Priesterlijk en koninklijk, maar zeker ook profetisch. Vervolgens is het de taak van de kerk om het destructieve in de wereld aan te wijzen, dat is ook onze wereldwijde verslaving aan fossiele brandstoffen. Om vervolgens het ‘we kunnen toch niet zonder’-tegenargument bijbels af te breken, een nieuw perspectief te schetsen en de gemeenschap uit te dagen een profetische gemeenschap te vormen die leeft naar de goddelijke hoop.