Heilig huisje
- Column
Er wordt in de kerk veel geklaagd. Over van alles en nog wat. Over kinderen die druk uit de kindernevendienst terugkomen in de kerkzaal, over het orgelspel van de organist, de decibels van de band, de kleren van de ambtsdragers, het (ontbrekende) koekje bij de koffie na afloop van de dienst, enzovoorts. Ik word, eerlijk gezegd, weleens moe van dat gemopper. ‘Laat toch eens iets over je kant gaan’, verzucht ik dan. Daarbij moet ik ook denken aan dat verhaal uit Marcus 2: vier mannen maakten een gat in het dak om hun verlamde vriend bij Jezus te brengen. Toen ze merkten dat de route via de deur niet lukte, bedachten ze een alternatieve route: dan maar door het dak!
Daarvoor is trouwens lef nodig. Soms gebeurt het dat iemand voorkruipt in de rij bij de kassa. Herken je het gevoel van verontwaardiging dat dan bij je opkomt? ‘Hoe durft ie!’ en dan de tweestrijd of je iets ervan gaat zeggen of toch niet. Hoe groot zal de verontwaardiging en de opwinding zijn geweest toen deze mannen voorkropen met hun alternatieve route? Hoe durven ze! Het lijkt alsof niemand er iets van zegt. Ook Jezus en zijn discipelen sturen de mannen niet terug met de opmerking dat ze op hun beurt moeten wachten. Jezus verleent de verlamde man absolutie en geneest hem.
Heb je weleens nagedacht over de vraag van wie dat huis eigenlijk was? Ik ga ervan uit dat het huis van Petrus en Andreas is geweest (vergelijk Marcus 1:29). Hoe zal het voor hen geweest zijn toen het dak van hun huis eraan ging? Daar zaten ze vast niet op te wachten. Maar ook nu: niemand die optreedt en roept: ‘Kom van dat dak af, ik waarschuw niet weer! Geen kwaad woord erover. Ook al gaat het heilige huisje eraan – het bij Jezus zijn krijgt voorrang. Ze laten het dus over hun kant gaan; ze laten het gebeuren. Zo werd dat heilige huisje een echt heilig Huis.
Hans Slotman is hoofdredacteur van OnderWeg