‘Joh, het gebeurt, ik krijg zoveel licht!’

Leendert de Jong | 4 juni 2022
  • Interview
  • Ontmoeting

Marc de Klijn is maar kort in Nederland, binnenkort gaat hij terug naar Israël waar hij en zijn echtgenote wonen en werken. Het verblijf in Nederland zat vol met afspraken, onder meer de presentatie van een nieuw boek dat Marc als Messiasbelijdende Jood schreef over de relatie tussen Joden en christenen. Hij wil een brug tussen beide slaan: ‘Het zijn broedervolken. Wat zou het geweldig zijn als zij zo met elkaar omgaan.’

(beeld Jaco Klamer)

Marc de Klijn (1939) is beeldend kunstenaar. Hij volgde de opleiding tot grafisch ontwerper in Basel, Zwitserland, in latere jaren werkte hij als docent aan een kunstacademie. In de zestiger jaren leerde hij Jesjoea, de Messias, kennen. Een bezoek aan Auschwitz-Birkenau resulteerde na een aantal jaren werk in het kunst- en tekstboek ‘De doden zullen herrijzen’. Marc de Klijn en zijn vrouw Henny van Hartingsveldt wonen sinds 2013 in Israël.

Ondanks de volle agenda lukte het om een afspraak te maken. We spreken elkaar eind mei, in een huis in Soest; de reguliere bewoners verblijven tijdelijk in het huis in Israël. Daar begint Marc zijn verhaal: ‘Ik ben geboren in Laren, Noord-Holland, een jaar voordat de oorlog begon. Mijn geboortehuis staat er niet meer. Mijn ouders hebben er niet lang gewoond, al snel verhuisden ze naar de Houtweg in hetzelfde Laren. Beiden waren musicus. Toen de oorlog begonnen was, gingen we in Amsterdam wonen, in het huis van mijn grootouders van moederskant. Zij runden een pension, daar was ruimte om ook ons een plek te geven.’

Je was jong. Kun jij je nog iets hiervan herinneren?
‘Ja, ik heb sirenes gehoord, vliegtuigen gezien en bombardementen meegemaakt. Ik herinner mij dat mijn vader en ik samen angstig op de trap zaten. Van horen zeggen weet ik dat mijn ouders in de oorlogsjaren doorgingen met muziek maken. Zij negeerden de anti-Joodse maatregelen en droegen geen Jodenster. Bij een repetitie in Amsterdam kregen zij onverwacht met een inval van de Gestapo te maken. Ze zijn zonder uitleg gearresteerd en zaten twee maanden gevangen in het Oranjehotel in Scheveningen. Ook het motief voor hun latere ontslag kenden zij niet. Mijn ouders hebben toen het ondergrondse verzet ingeschakeld om voor mij een onderduikadres te vinden. Zij zijn naar Amsterdam teruggegaan, van daaruit hebben ze op zestien verschillende onderduikadressen gezeten. In het begin werd ik verzorgd door mijn grootouders, voorjaar 1943 ben ik naar pleegouders gegaan.’

Herinner jij je iets van die tijd?
‘Ik miste mijn ouders, maar daar praatte je niet over. In het christelijke gezin waar ik het enige kind was, heb ik het hartstikke fijn gehad. Direct na de oorlog kwam ons gezin weer bij elkaar; mijn ouders en een in 1944 geboren zusje overleefden de oorlog, net als ik. We kwamen terug in Laren, in het eigen huis dat door de Duitsers gevorderd was; we konden er terecht. In 1947 is nog een zusje geboren. Ik heb daar gewoond tot het einde van mijn middelbareschooltijd.’

En jij was deel van een echt Joods gezin?
‘Nee, we deden niets aan het Jodendom. Mijn ouders waren agnostisch. Ze geloofden aan een hogere macht, maar niet in een persoon met wie je een relatie kunt hebben. We waren totaal geassimileerd: als het Kerst was, hadden wij een kerstboom; met Pasen gingen we eieren zoeken; er was geen Bijbel in huis; we aten varkensvlees, we gingen nooit naar de synagoge.’

‘Mijn Holocaust begon
eigenlijk pas na de oorlog’

Dus niemand was zich ervan bewust dat jij een Joodse jongen was?
‘Ik vind het moeilijk om dit te vertellen. Maar in reactie op je vraag: dat was niet zo. Ik ben op de lagere én op de middelbare school gepest met mijn Jood-zijn. Van de lagere school herinner ik mij heel goed dat ik door een groepje jongetjes apart gezet werd: “Marc, jij bent toch Joods. Maar Hitler heeft toch alle Joden vermoord? Wat doe jij hier dan nog? Maak dat je wegkomt!”

Hoe konden zij dit weten?
‘Omdat er in het Gooi nogal wat NSB-sympathisanten, collaborateurs en mensen die anti-Israël waren, woonden. Zij vertelden dit aan hun kinderen. Waardoor ik vaak bij spelletjes gepest werd, al was het maar met een duw of stomp. Ik ben toen begonnen mijn Jood-zijn weg te stoppen. Ik hield daar – ook omdat ik het pesten voor mijn ouders verzweeg – onverwerkte pijn aan over; mijn Holocaust begon eigenlijk pas in die jaren.’ Het wordt even stil in de kamer.

Geïnspireerd door magazine OnderWeg? Neem een proefabonnement!

Dan eindigt de middelbareschooltijd. Wat ging je daarna doen?
‘Mijn moeder was een dominante vrouw. Zij wilde al tijdens de schooljaren dat ik pianist zou worden. Ik wilde dat per se niet, net zomin als dirigent, wat voor mijn moeder een tweede optie was. Mij werd niet gevraagd wat ik zelf wilde. Dat wist ik ook niet, ik wist wel wat ik na mijn gymnasium A níet wilde: geen oude talen, geen archeologie, geen theologie. Toen kwam er spontaan een advies vanuit de kennissenkring van mijn ouders, van schilder/graficus Gé Röling, om een opleiding tot grafisch ontwerper te volgen in Basel, Zwitserland. Al op de lagere school namelijk was gebleken dat ik iets had met creativiteit. Er was een juffrouw die leuke tekenopdrachten gaf, ik volgde het liefste haar lessen. Ik ging naar Basel. Jammer genoeg werd die studietijd na mijn propedeusejaar onderbroken door militaire dienst; ik kon daar – doordat vanuit huis te laat op de oproep gereageerd was – helaas niet onderuit. Ook daar ben ik subtiel gepest, vanwege mijn Jood-zijn. Na mijn diensttijd heb ik in 1966 de studie afrond.’

Marc de Klijn voor eigen werk: een schilderij van Mozes. (beeld Jaco Klamer)

Herinner jij je wat jou in die tijd dreef, wat stimuleerde jou in Basel en erna?
‘Dat was maar een ding: ik wilde een heel goede grafisch ontwerper worden. Dat wilde ik om aan mijn ouders – overigens leefde mijn moeder toen niet meer – te laten zien dat ik op mijn gebied ook iets goed kon: “Zie je wel, dit kan ik!” Terugkijkend denk ik: “Mijn drijfveer toen was het recht om te bestaan.”’

Wat ben je daarna gaan doen?
‘Na enkele betrekkingen bij ontwerpstudio’s en een reclamebureau schreef ik mij aan de VU in voor kunstgeschiedenis, met als bijvak filosofie. Ik heb daar enkele jaren op een studentenflat doorgebracht. In die tijd kwam ik iemand tegen die zei: “Jij bent Jood. Je bent lid van het uitverkoren volk. Je hebt een taak in de wereld.” Met die persoon heb ik veel gesprekken gehad. Hij wilde mij bekeren tot het christelijk geloof. Toen hij merkte dat dit niet ging, gaf hij mij het advies om naar L’Abri in Zwitserland te gaan, een christelijk retraitehuis onder leiding van Francis Schaeffer waar ruimte was voor allerlei levensvragen. Ik ben daar twee weken geweest. Daar leerde ik de Bijbel serieus te nemen. Toen ik terugkwam, wist ik: ik ga hiermee verder, ik ga nog veel meer in de Bijbel lezen.’

Dat heb je gedaan?
‘Ik heb aan mijn hoogleraar, de bekende professor Rookmaker, gevraagd waar hij naar de kerk ging. Dat bleek de NGK in Amsterdam te zijn, met dominee Henk de Jong. Ik heb bij hem langere tijd, samen met andere niet-gelovigen, catechisatie gevolgd. Dat waren fijne jaren. Wel stelde ik mijzelf toen ook de vraag: “Maar moet ik, nu ik met religie bezig ben, niet gewoon een orthodoxe Jood worden?” Daarom meldde ik mij aan bij de Joodse Academie in Buitenveldert. Ook daar kreeg ik les, hoewel ik op mijn levensvragen daar geen antwoord kreeg. In 1970 ben ik gedoopt en heb ik geloofsbelijdenis gedaan. Ik weet nog dat ik een dag ervoor bezoek kreeg van een rabbijn. Hij vertelde mij dat als een Jood zich laat dopen hij afgesneden wordt van het Joodse volk, je wordt “niet meer als Jood beschouwd”. Tot op vandaag geldt die regel.’

‘In Auschwitz besefte ik pas
wat het betekent Jood te zijn’

In latere jaren volgde Marc de Klijn twee lerarenopleidingen. Daarmee kon hij in 1978 als parttime docent aan de slag aan de Christelijke Kunstacademie in Kampen. In zijn vrije tijd schilderde hij. De Klijn kijkt dankbaar terug op zijn jaren als docent: ‘Ik heb die tijd, zo’n twintig jaar, als een fantastische tijd ervaren. Het was boeiend om aan kennisoverdracht te doen. Minstens zo boeiend was wat je van – soms heel creatieve – studenten terugkreeg.’

Speelde het Jood zijn toen een rol in je leven?
‘Nee, geen enkele. Dat veranderde radicaal in de jaren negentig toen ik concentratiekamp Auschwitz-Birkenau bezocht. Daar besefte ik voor het eerst wat het betekent Jood te zijn. Gevoelsmatig! Ik stond te trillen op mijn benen, vooral omdat ik mij realiseerde dat ík daar had kunnen liggen, daar waar mijn grootouders vergast zijn.’

In een eerder gesprek met OnderWeg, over de trouw van God, zei jij over die gebeurtenis: ‘Op die vreselijke plek heb ik mogen ervaren dat God mij als Jood accepteert, dat ik – terwijl ik als gelovige al bestond! – ook als Jood mocht bestaan.’ Wat betekent dit?
‘In de kerk was ik vertrouwd geraakt met de zogenoemde vervangingstheologie. Daarin is Israël van minder belang, het Jood-zijn is niet meer relevant. Door Auschwitz heb ik ervaren dat het Jood-zijn niet ophoudt, dat er in het geloof méér relevant is dan alleen het feit dat ik Jesjoea heb leren kennen. Daarna ben ik in mijn schilderwerk minstens tien jaar bezig geweest met de Holocaust. Ik heb ook veel ervan geleerd, bijvoorbeeld dat je als je lijden meemaakt – en ik heb pijn gehad – geestelijk verder kunt komen. Dat je kunt groeien door ergens voor te gaan stáán. Deze overtuigingen hebben zich steeds verder verdiept, ook vanaf het moment waarop wij regelmatig in Israël kwamen en zeker sinds 2013 toen wij naar Israël emigreerden. Ik beleef en geloof de Messias nu op een Joodse manier. Het christelijk geloof is daarmee voor mij rijker, voller, totaler geworden’.

Dan weer de vraag: wat is jouw drijfveer?
‘Dat is een moeilijke vraag. Er is niet één antwoord. Over de eerste drijfveer hebben we het gehad: ik wilde mijn ouders iets bewijzen. Later wilde ik een heel goede docent zijn. Nu zeg ik, terug- en vooruitkijkend: mijn drijfveer is om een completer mens te worden, om een licht te zijn, om ook door mijn werk licht uit te stralen. En joh, het gebeurt, ik krijg zoveel licht! Ik ervaar bijvoorbeeld echt dat ik niet meer wil gaan voor een prettig leven of een leven in rijkdom. Nee, ik wil doen wat God vraagt, ik wil kind van God zijn. Het bijzondere is dat ik merk dat God het willen en het werken laat samenvallen. Dat wil ik nooit meer kwijt!’

Kortgeleden verscheen een nieuw boek van jou: Nieuw licht op oude woorden. Je stelt daarin dat het christelijke geloof sterke Joodse wortels heeft en dat de Messias, Jesjoea, al gekomen is en terugkomt. Stel, ik ben een orthodoxe Jood. Welke kernboodschap heeft jouw boek voor mij?
‘Dat is deze boodschap: ken je de TeNaCH, het Oude Testament, wel goed genoeg? Heb je dat in al zijn rijkdom voldoende tot je genomen en op je laten inwerken?’

En dan nu de andere kant. Ik ben christen. Wat zegt jouw boek tegen mij?
‘Hé, die TeNaCH, dat Oude Testament bevat veel waardevolle lessen voor mensen zoals jij. Heb jij je met andere christenen niet te veel gefocust op het Nieuwe Testament?’

Waarom kwam je met dit boek?
‘Omdat ik een brug wil slaan tussen Joden en christenen. Het Joodse volk is Gods oogappel, christenen zijn het broedervolk. Wat zou het geweldig zijn als zij zo met elkaar omgaan, dat beide elkaar herkennen en respecteren in het geloof in een en dezelfde God.’

Geïnspireerd door magazine OnderWeg? Neem een proefabonnement!

Over de auteur
Leendert de Jong

Leendert de Jong werkt in de media en is oud-hoofdredacteur van
OnderWeg.

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Rolf Robbe
  • Beschouwing
  • Thema-artikelen
Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Peter Hommes
  • Reisbagage
  • Thema-artikelen

Reageer op dit bericht

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief