Niet dragen, maar hartgrondig klagen
- Reportage
- Thema-artikelen
Els Mul en Marjan en Albert Veerman dragen een zware last met zich mee in dit leven. Maarten Boersema gaat met hen in gesprek over hoe zij deze last ervaren en op welke manier ze hun klachten hierover bij God brengen.
‘Ik heb gelukkig ontdekt dat klagen een prominente plek heeft in de Bijbel’
Els Mul, Kampen, 25 jaar geleden gediagnosticeerd met de ziekte ME.
‘Als ik niet zou klagen richting God, werd het leven voor mij wel heel zwaar om te dragen. Of om met woorden van Petrus te spreken: naar wie zouden we anders moeten gaan? God spreekt woorden die eeuwig leven geven.’ Els Mul spreekt de woorden bedachtzaam uit aan haar eetkamertafel in Kampen. Ze werd 25 jaar geleden gediagnosticeerd met de ziekte ME.
‘Van de ene op de andere dag werd ik ziek en belandde ik in het medische circuit. Men kon echter niet achterhalen waarvandaan mijn klachten kwamen. Ik werd steeds zieker en vermoeider. Uiteindelijk werd de diagnose ME gesteld.’
Je leven ondersteboven
De invaliderende ziekte heeft haar leven ondersteboven gekeerd. ‘De week voordat ik ziek werd, liep ik nog de avondvierdaagse met een van mijn kinderen. Toen werd ik ziek en kon ik amper meer op mijn benen staan.’ In de afgelopen kwart eeuw is haar gezondheid op en neer gegaan. Ze heeft wel iets betere periodes gekend, maar sinds corona haar trof is het weer slechter gegaan en moet ze haar krachten gedisciplineerd doseren. ‘In mijn geloofsleven is het de afgelopen jaren ook op en neer gegaan. Ik prijs me gelukkig dat ik heb geleerd om bij God te klagen. Ik ben opgegroeid met het adagium dat je niet moet klagen, maar dragen en moet bidden om kracht. In het begin mocht ik van mijzelf daarom ook niet klagen over mijn situatie bij God. Ik heb gelukkig ontdekt dat klagen een prominente plek heeft in de Bijbel en dat is niet voor niets.’ In het begin van haar ziekte las ze wel eens een klaagpsalm en bedacht ze dat haar situatie in vergelijking met die van anderen nog niet zo slecht was. ‘Ik heb geleerd dat iedereen zijn of haar eigen weg gaat en dat klagen op die persoonlijke levenswegen een plek mag hebben. Ook leerde ik dat je verschillende levens met pijn en verdriet niet met elkaar moet willen vergelijken.’
Els vindt het belangrijk dat ze zich veilig voelt bij God en daarom haar klachten durft uit te spreken. ‘Bij God is er geen boosheid of afwijzing als je jouw klacht bij hem neerlegt. Kijk bijvoorbeeld naar Job en Elia. Dat klagen kan en mag is voor mij heel troostvol. Je mag je gehoord en gezien weten. Dat betekent niet dat ik antwoorden krijg, maar mijn klacht heeft een adres en dat maakt het leven minder eenzaam.’
Onbegrip
Els stuitte in haar leven op veel onbegrip en dat zorgde voor eenzaamheid. Dat onbegrip werd soms verpakt in weinig empathische opmerkingen. ‘Als je bij mensen blijft klagen over je situatie, wil het wel gebeuren dat mensen je op een gegeven moment een zuur persoon vinden en in het extreme geval gaan mijden. Dat is bij God gelukkig niet zo. Al komen er geen directe antwoorden uit de hemel en blijft het stil, toch was juist die stilte voor mij heel belangrijk. Er is een lied van Sela waarin dat mooi onder woorden wordt gebracht: “Verborgen aanwezig deelt U mijn bestaan. Waar ik ben, bent U: wat een kostbaar geheim. Uw naam is ‘Ik ben’ en ‘Ik zal er zijn’.”’
‘Klagen werd voor ons een daad van wanhoop’
Marjan en Albert Veerman, Zeist, dochter geboren met zuurstofgebrek. Ze is spastisch.
Op ruim tachtig kilometer bij Kampen vandaan spreken Marjan en Albert Veerman openhartig over de betekenis van de klacht tot God in hun leven. In hun woonkamer in Zeist nemen ze uitgebreid de tijd om woorden te geven aan de kwetsbaarheid van het klagen.
‘We hebben een dochter die in een heel moeilijke situatie zit’, vertelt Marjan. ‘Ze is er een van een tweeling en is te vroeg geboren met zuurstofgebrek. Ze is spastisch en verkeert vanaf haar geboorte in een bijzondere positie door een aangepaste stoel, driewieler, aangepast speelgoed en ga zo maar door. Ze heeft altijd een aparte positie gehad, maar heeft dat sterk gecompenseerd door haar kennis en onvoorstelbare wilskracht. Haar dagelijkse leven kost vanwege haar beperkingen mega veel inspanning, maar toch is het haar gelukt om een studie af te ronden.’ In de woorden klinkt liefdevolle trots door voor hun dochter. Maar daar stopt het verhaal niet. Want hun dochter raakte in een jarenlange depressie. ‘Uiteindelijk is ze uit die depressie opgekrabbeld. Het lijkt alleen alsof het twee stappen vooruit is en dan weer een of twee terug. We verzuchten weleens: “Houdt het dan nooit op.”’
‘Houdt het dan nooit op?’
Daad van wanhoop
Albert vertelt dat hij lang in de overtuiging heeft geleefd dat God mensen altijd dingen te dragen geeft die ze kunnen dragen. Tot het moment dat zijzelf iets te dragen kregen dat ze helemaal niet konden dragen. Hij doelt hiermee op de depressie van hun dochter. ‘Toen werd klagen voor ons een daad van wanhoop.’
Marjan knikt en vult aan. ‘Het leven was voor de depressie al zwaar, maar met die zware depressie kwam er iets ons leven binnen dat echt te groot was om te dragen. Ik voelde me machteloos en heb vaak naar God geschreeuwd: “Heer, kom op nou! Doe wat!”’ Er staan tranen in haar ogen. ‘Het gaf gek genoeg een onverklaarbare rust om onze levens op die manier bij Hem neer te kunnen leggen, want ik kon het zelf niet meer aan.’
Albert knikt instemmend. ‘Ik heb me geregeld als Job gevoeld die God aanvalt, maar ook als advocaat wil hebben. Als Job die vrijmoedigheid had, dan ik ook en dat gaf rust.’
Marjan vult aan: ‘In mijn gebeden zat vaak al een oplossing verborgen. Dan vroeg ik God om ‘zus’ of ‘zo’ te doen. Tegenwoordig bid ik meer met de openheid voor Gods hulp en niet vanuit mijn oplossingen, want God werkt meestal anders dan ik zelf zou doen.’ Ze vertelt dat het klagen richting God in donkere tijden soms zoveel rust gaf dat ze niet meer bij de diepe gevoelens van wanhoop en verdriet van even daarvoor kon. Alsof het gebed een soort beschermende muur opwierp om niet meer bij die pijnlijke gevoelens te kunnen.
Profaan
Evenals Els Mul hebben Marjan en Albert Veerman moeten leren om te klagen.
Albert: ‘Ik vond het eerst te onheilig, oneerbiedig en profaan om te klagen. Dat is veranderd.’ Wat meespeelt, is dat zijn godsbeeld is veranderd. ‘God als de onveranderlijke was het beeld dat ik in mijn jeugd van God had meegekregen. Ik heb ontdekt dat God meebeweegt in de tijd. Dat betekent dus dat ik los ben van de gedachte dat wat gebeuren moet, moet gebeuren en dat God geen plan heeft waaraan niet kan worden getornd. God schrijft een plan met ons en dat betekent dat ons gebed en ook ons klagen ertoe doen.’
Marjan herinnert zich een preek van haar man, die tegenwoordig als voorganger verbonden is aan de NGK in Bergen op Zoom, waarin hij opriep om niet zozeer te dragen, maar juist om te klagen.
Albert: ‘Ja, ik heb steeds meer geleerd om te ontdekken wie God in dit moment voor mij en ons is en wil zijn. Klagen kan helpen om dat te ontdekken.’
Marjan verwoordt de ambivalentie in haar geloofsleven treffend. ‘Ik ben teleurgesteld geraakt in God, maar verwacht het wel van Hem.’ Wat dat betreft klinkt ook in Zeist een echo van de woorden van Petrus. “Naar wie zouden we anders moeten gaan?” Marjan: ‘Ik heb zelf last van die teleurstelling, want het schaadt mijn beeld van God. Al heb ik gelukkig ook veel momenten meegemaakt dat Hij er echt was en zich heeft laten zien.’
Albert: ‘Teleurstelling ervaar ik ook wel, maar dat verwijt ik iets minder aan God. Ik probeer me ook telkens te herinneren wat God wel voor ons heeft gedaan. Hij heeft op heel veel manieren ook voor ons gezorgd.’
Oefening
Dat klagen om oefening vraagt, hebben zowel Els als Marjan en Albert ervaren.
Els is als het ware op ontdekkingstocht gegaan om uiteindelijk haar eigen vorm te vinden in het klagen tot God. ‘Er is geen stappenplan dat iemand kan volgen om te leren klagen. Psalm 13 is voor mij persoonlijk erg belangrijk: “Hoe lang nog Heer!?” Ook de ervaringen die ik opdeed bij mijn therapeut hebben mij geholpen. Ik kon bij haar klagen over mijn omstandigheden en zij luisterde zonder oordeel. Gaandeweg heeft zij mij geleerd om de klacht niet meer tot haar te richten, maar juist tot God, want ook Hij is niet blij met ziekte, pijn en verdriet.’ Els vertelt dat ze haar klacht soms uitspreekt, soms uitschreeuwt, soms klaagt ze in stilte in haar hoofd en heel af en toe schrijft ze ook wat op. ‘Ik heb mijn eigen klaagpsalm geschreven.’
Albert heeft geleerd dat het voor hem werkt om zich terug te trekken in stilte en hardop zijn verdriet en pijn uit te spreken. ‘Als ik de teleurstelling over Gods handelen in het leven van mijn dochter uitspreek naar God, loopt dat vaak ook uit op teleurstelling over mijn eigen handelen. Als ik dat onder woorden breng, ervaar ik Gods nabijheid vaak heel snel.’ Het doet denken aan de beeldspraak dat je met klagen woorden geeft aan de kloof die wij als mensen soms ervaren tussen de bijbelse belofte dat God altijd met ons is en onze ervaring dat God geregeld afwezig lijkt. Albert: ‘Die kloof is er inderdaad, maar ik merk dat het onder woorden brengen van die kloof in gebed ervoor kan zorgen dat die kloof soms metterdaad wordt overbrugd.’
Ook Els heeft de ervaring dat klagen een brug kan slaan over deze spreekwoordelijke kloof heen. ‘Niet dat daarmee een oplossing komt voor mijn situatie. Ik geloof zeker dat er wonderen gebeuren, maar ik houd me toch vooral sterk vast aan de hoop op een leven na dit leven. Ik krijg dan genoeg tijd om in te halen wat ik op aarde heb moeten missen. Niet dat ik ondankbaar ben, zeker niet. Er zijn genoeg dingen om dankbaar voor te zijn, maar in die dankbaarheid zit vaak toch ook een ervaring van verlies, omdat ik niet de vrouw, moeder, oma, vriendin, buurvrouw en gemeentelid heb kunnen zijn die ik had willen zijn.’
Maarten Boersema is fotograaf, tekstschrijver en predikant.