‘Al is het nog zo donker, Jezus is altijd bij je’

Ineke Zuidhof | 7 februari 2025
  • Algemeen
  • Interview

Eind 1941 zag Marietje Kahee, toen acht jaar oud, haar vader in colonne marcheren naar het station, met volledige bepakking. Eromheen dreigende en intimiderende Japanners. Waar brachten ze haar vader heen, komt hij ooit weer terug? Zes jaar lang heeft ze niet geweten of hij nog leefde. De locomotief kwam op stoom en driemaal hoorde ze de fluit van de trein en huilde, omdat ze besefte dat met dat sein haar vader werd weggevoerd.

Bijna eenennegentig is ze, Marietje Kahee. Haar echte naam wil ze niet delen. Het is al bijzonder dat ze een interview wil geven over haar leven en over wat haar is overkomen. Zelfs met haar man, overleden op eerste paasdag 2018, sprak ze er niet over. Pas in de laatste jaren, nu er overal zoveel oorlogsdreiging is, heeft Marietje de hulp ingeroepen die al eerder door de Stichting NVI (Nederlands Veteranen Instituut) was aangeboden, om er toch over te praten. De maatschappelijk werkster van Stichting NVI raadde haar aan een andere naam te gebruiken om wat meer afstand te maken tussen het verhaal en haarzelf, zodat het niet te emotioneel zou zijn om erover te praten. Om diezelfde reden kreeg ik haar chronologische verhaal in de zij-vorm (deels gezien door de ogen van een kind). Ik mocht haar aanvullende vragen stellen, ook daarbij spraken we samen over Marietje in de derde persoon. Maar hieronder vertel ik dit nu door in de ik-vorm.

Vind je het erg moeilijk om erover te spreken?

‘Ja, heel moeilijk. Ik ben koud en ga ervan bibberen, voel maar.’ Marietje steekt me haar handen toe, die inderdaad koud zijn. ‘Daarom sprak ik er eerder niet over, ook niet met mijn man. Want natuurlijk wil ik me zo niet voelen. Maar nu vroeg de dominee het me (hij is legerpredikant net als mijn man) en wil ik erover vertellen. We moeten de oorlogsdreiging niet onderschatten, er worden nu opnieuw jongemannen gevraagd om de oorlog in te gaan, hun vrouwen en kinderen blijven achter. Ik was zelf een kind, toen mijn vader door het KNIL werd gemobiliseerd – op Java sloot hij zich aan bij zijn dienstonderdeel. Als kind bleef ik achter bij mijn moeder, en ik weet hoe het voelt als je niet weet waar je vader is en of hij ooit zal terugkomen.’

Dat lijkt me ontzettend angstig. Is je vader teruggekomen?

‘Ja, gelukkig wel. In 1946 hoorden we pas waar hij geweest was: in Thailand werkte hij mee aan de Birma spoorlijn. Daar heeft hij het natuurlijk heel zwaar gehad. Maar gelukkig kwam hij terug. Ik was zo verbonden met mijn vader! Al voordat hij vertrok in de oorlog had hij mij, kind van nog geen zeven jaar, deelgenoot gemaakt van een bijzondere gebeurtenis: na een ernstig ongeluk had hij een bijna-doodervaring. Hij was in een tunnel van licht, hij had er wel willen blijven, maar het was zijn tijd nog niet. Er is een gezang in het Liedboek voor de Kerken (nummer 290 van Isaac Watts), dat deze ervaring mooi weergeeft, eens kijken of ik het me goed herinner:

Er is een land van louter licht,
waar engelen heersers zijn
nooit gaat de dageraad daar dicht
in duisternis of pijn.’

Wat heeft deze ervaring van je vader voor jou betekend?

‘Deze ervaring heeft mij tot op de dag van vandaag met mijn vader verbonden. Het betekende dat ik niet bang hoefde te zijn, ook niet toen hij weg was – omdat hij, en daarmee ik ook, wist dat het boven heel mooi is, zelfs als je leven afgelopen zou zijn. Dit had een enorme impact op mij, ook op mijn manier van leven. Als kind wist ik dat ik mijn vader in de hemel zou terugzien en dat wist hij van mij. Het heeft mij ook geholpen toen mijn echtgenoot overleed in 2018 en mijn broertje enkele maanden daarna. Mijn broertje had het syndroom van Down, ik heb hem beloofd om altijd voor hem te zorgen en dat heb ik ook gedaan.’

Wil je nog meer vertellen over de oorlog, hoe kwamen jullie in Indonesië?

‘Mijn vader was in Nederland dienstplichtig in de Eerste Wereldoorlog, daarna vertrok hij naar zijn geboorte-eiland Java. Hij ging werken op een koffie- en rubberplantage, en was reservist bij het KNIL. Bij de mobilisatie in 1940 sloot hij zich aan bij zijn legeronderdeel, ik bleef achter met mijn moeder. Zoals ik al zei, kwam hij pas in 1946 weer bij ons terug.’

Hoe was het voor jou en je moeder, wat maakten jullie mee?

‘De Japanse troepen namen de archipel in. Ik kan me herinneren dat in 1941 de Nederlandse oorlogsvloot op de Javazee in de grond werd geboord, wij hoorden het doffe dreunen van de harde ontploffingen. De zee maakte vloedgolven over de oostkant van Java, het land beefde. Wij vluchtten naar mijn grootouders in Malang, een stad op Oost-Java, we lieten alles achter wat we niet dragen konden. Vlakbij het huis van mijn grootouders was de Japanse politiepost, we hoorden dagelijks de erbarmelijke kreten van hun slachtoffers. Het ging door merg en been, ik ben dat nooit meer kwijtgeraakt.’

De kreten van de slachtoffers gingen door merg en been

Konden jullie daar blijven?

‘Nee, de huizen moesten ontruimd worden en we verhuisden naar een ander deel van de stad, dichtbij het station. De Japanners kwamen op een dag brullend en intimiderend de straat in, we moesten alle deuren en ramen dichtdoen. Dat was de dag dat we mijn vader zagen marcheren in een colonne die per trein werd weggevoerd. De Japanners zetten prikkeldraad om de huizen en richtten concentratiekampen in. Wij waren van gemengd ras, deels Nederlands en deels Indonesisch, daarom werden we extra slecht behandeld.’

Wat herinner je je nog uit die tijd?

‘Mijn moeder had voor de oorlog zilveren muntjes gespaard die ons vaak uit de brand hielpen, want de banken waren gesloten. De Japanners waren dol op razzia’s en huiszoekingen. Als ze bij ons binnenvielen, verstopte mijn moeder die muntjes in mijn pop, die gevuld was met kapok. Ik moest dan spelen met die pop in een wiegje in mijn speelhoek. De ene Japanner aaide mij over mijn bol, de ander gaf mij een trap in mijn rug. Ik was zo bang, dat ik koud werd en bevroor, letterlijk – mijn spieren van mijn blaas werkten niet meer en alles liep eruit. Toch moest ik gewoon doorspelen met de pop. Ik heb later gehoord dat commando’s getraind worden op zulke angst en het wegvallen van lichaamsfuncties, zodat ze toch kunnen functioneren. Maar ik was een klein meisje. Mijn moeder legde de keren daarna een grote handdoek over mijn schoot, zodat het voor de Japanners niet zichtbaar was. Mijn angst was zo groot, dat ben ik nooit vergeten.’

Later zijn jullie ook door de Indonesiërs in een kamp gevangengezet?

‘Ja, na de capitulatie van Japan in 1945 kwam er een Indonesische interimregering. Zij bestuurden Oost-Java en verzamelden alle niet-Indonesiërs in een klein deel van de stad, achter prikkeldraad. Daar werd het systeem van Japanse kampen ingevoerd, toevoer van elektriciteit en water werden afgesloten. Gelukkig hadden deze oude huizen nog waterputten in de tuin zodat we toch nog wat water hadden. We hadden te maken met ondervoeding en te zwaar werk. Ik was bijna twaalf jaar en putte water in ruil voor een hap eten, wat eigenlijk boven mijn krachten ging, ik moest de emmer diep laten plonzen, daarna weer optrekken en uitgieten in een andere emmer. Daardoor heb ik tot op de dag van vandaag last van mijn rug.’

Was dat niet dubbel, door Indonesiërs weer in een kamp terecht te komen?

‘Ja, ze beweerden dat het voor onze bescherming was. Maar ik herinner me nog dat we bij het prikkeldraad probeerden aan wat eten te komen, en door de bewakers met de kolf van een geweer tegen onze oren werden geslagen. Ik liet me vallen op de grond om nog meer klappen te voorkomen. Dat was zeker dubbel en voelde niet als bescherming!’

Wanneer zag je je vader weer terug?

‘In 1946 werden wij, de ‘beveiligden’ herenigd met onze familie op West-Java. Na een lange treinreis kwamen we in een nieuwe wereld terecht, zonder oorlogsangst en met vrijheid en vrede. Dat was fijn, maar ook niet gemakkelijk. Hoe leef je dan? Alles wat Nederlands was, was stopgezet – ook scholen. We werden herenigd met mijn vader. Dat was een grote vreugde, zeker omdat ik zo verbonden was met hem. Allebei wisten we dat onze levensweg veilig was bij Jezus. Tijdens het zoeken naar een nieuwe woonplaats werd mijn moeder zwanger en werd mijn broertje geboren, met het syndroom van Down. Ik heb beloofd altijd voor hem te zorgen en dat heb ik ook gedaan.’

Hoe ging het na de oorlog?

‘Bij het begin van de staat Indonesië in december 1949 kregen we de keuze tussen staatsburgerschap van Nederland of Indonesië. Ons gezin koos om naar Nederland te gaan, waar ik uiteindelijk een hbo-studie voor medisch analiste heb gedaan. In Rotterdam, waar ik werkte, heb ik belijdenis afgelegd van mijn geloof bij dominee Julius. Van hem heb ik veel geleerd. Hij zei bijvoorbeeld: “Hoe dicht de duivel ook bij je komt, Jezus staat altijd een stap dichter bij jou.” Dat is een richtlijn voor mij geworden. Ik trouwde met een predikant die, kort voor we elkaar leerden kennen, luchtmachtpredikant was geworden. We kregen een dochter en een zoon en inmiddels heb ik drie kleinkinderen. Voor onze kinderen was het vanzelfsprekend dat mijn broertje ook bij ons gezin hoorde. Hij was 69 jaar toen hij overleed, drie maanden na mijn man. Beide mannen heb ik verzorgd tot hun dood, hier in huis. Toen ik mijn man leerde kennen, zei ik: “Ik ben geen vrij meisje, ik heb mijn broertje met wie ik samen optrek.” ‘

Had je nog wel last van wat je is overkomen?

‘Ja, maar ik heb er lang niet over gesproken. Door iets kleins kon een gevoel worden opgeroepen, bijvoorbeeld een foto in de krant. Ik voelde me dan koud en bibberig, ik wilde het liefst onzichtbaar zijn. Het is een psychische en ook een fysieke reactie. Later hoorde ik dat dit bekende gevoelens zijn voor mensen die iets dergelijks hebben meegemaakt. Het is een soort angst en kwetsbaarheid die nauwelijks is uit te leggen. Maar ik wilde het niet zeggen tegen mijn man en kinderen, het hoorde bij mijn verleden, het was voorbij.’

Heb je andere dingen wel gedeeld met je man?

‘Heel veel! Hij was luchtmachtpredikant en zette militaire tehuizen op waar de achterblijvers hun gevoelens en problemen konden delen. Ik was ook hierbij betrokken en vond dat bijzonder: ik kende het zo goed van mijn vader wat het betekent als een militair op missie gaat en de gezinsleden niet weten waar hij is of hoe het met hem gaat. Mijn vader ging ook op oefeningen en werd gemobiliseerd – in deze tijd kan dat gemakkelijk weer gebeuren nu er zoveel onrust is in de wereld.’

De band met je vader is een rode draad gebleven in je leven?

‘Onze verbondenheid was groot. Toen hij overleed, was ik niet bij hem, maar ik zag hem duidelijk voor me: staand in het licht aan het eind van de tunnel. Mijn moeder belde tien minuten later en vertelde dat hij precies op dat moment was overleden, maar ik wist het al. Zijn getuigenis van het land van louter licht had veel invloed op mijn keuzes in mijn leven. In de oorlog en in de kampen heb ik veel in de Bijbel gelezen en gezongen, als jong kind al. Mijn pad was al gelegd, van steentje naar steentje. Het maakte dat ik in Nederland belijdenis deed en dat ik later gebedsgroepen leidde voor de militaire gezinnen.’

Heb je veel steun gehad van je geloof?

‘Mijn geloof heeft me overal doorheen geholpen. Zoals dominee Julius zei: “Jezus is altijd dichtbij je.” In Psalm 23 staat: “Al gaat mijn weg door een donker dal, ik vrees geen gevaar, want U bent bij mij.” De duisternis heeft nooit het laatste woord. Al ben je niet sterk, je mag weten dat Jezus altijd bij je is. Dat heb ik in mijn leven ervaren.’

‘Hij schenkt zijn lieveling slaap’

‘Hij schenkt zijn lieveling slaap’

Klaas de Vries
  • Beschouwing
  • Thema-artikelen
Drie generaties ‘rust’ in je leven

Drie generaties ‘rust’ in je leven

Elze Riemer
  • Reportage
  • Thema-artikelen

Reageer op dit bericht

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief