Zorg voor de ‘ander’ is meer dan barmhartigheid
- Algemeen
- Eyeopener
Zorg voor vreemdelingen is in het Oude Testament niet louter liefdadigheid, maar heeft alles te maken met Israëls eigen ervaring van vreemdelingschap en de oproep heilig te leven. In het asieldebat doen christenen vaak een beroep op barmhartigheid, maar de Bijbel zegt er meer over. Barmhartigheid is niet het hele verhaal.
Iemand die als vreemdeling in jullie land verblijft, mag je niet onderdrukken. Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben de HEER, jullie God.
Leviticus 19:33, 34
Welke waarde zou in de maatschappelijke discussie rond asiel centraal moeten staan? Door het PVV-amendement over de strafbaarstelling van illegaliteit gaat het debat over asielwetten inmiddels vooral over het geven van een kop soep en ‘barmhartigheid’. Barmhartigheid klinkt als een christelijke waarde in het debat, en dat is het ook, maar de Bijbel biedt ons meer. Wie zich voor maatschappelijke doeleinden wil laten inspireren door de Bijbel, doet er goed aan breder te kijken. Wanneer de Israëlieten in het Oude Testament instructies ontvangen over de zorg voor vreemdelingen, wordt namelijk slechts zijdelings een appel gedaan op hun houding van barmhartigheid. Er wordt hen niet gevraagd een ‘gunst’ te bewijzen. Zorg voor de ‘vreemdeling in de poorten’ is geen extraatje en volstaat niet met de inmiddels spreekwoordelijk geworden kop soep. Het gaat in de samenleving van het oude Israël om rechten die moeten worden geborgd. Ik zal dat illustreren aan een tekst uit Exodus en een tekst uit Leviticus. Overigens is het goed om te beseffen dat de uitgangspunten in deze teksten altijd een vertaalslag nodig hebben, voordat ze geïmplementeerd kunnen worden in het hedendaagse complexe asieldebat.
Ervaring in Egypte
‘Vreemdelingen mag je niet uitbuiten of onderdrukken, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte’, luidt Exodus 22:20. Deze tekst is onderdeel van het verbondsboek: de geboden die gegeven worden bij de verbondssluiting op de Sinaï. De geboden uit Exodus 20-23 zijn een uitwerking van de Tien Geboden, die als basisbepalingen gelden. Daarmee staat deze tekst expliciet binnen het kader van Gods verbond met Israël, dat in Exodus 24 daadwerkelijk gesloten wordt. De vreemdeling over wie het hier gaat kan vanwege politieke, economische of sociale omstandigheden niet in zijn eigen gebied verblijven. Bovendien dient hij waarschijnlijk niet de God van Israël. Daarmee is hij een gemakkelijk doelwit voor uitbuiting en onderdrukking. Hij staat immers niet onder bescherming van zijn eigen stam. Naast materieel is de vreemdeling ook in emotioneel opzicht kwetsbaar, dat is misschien wel minstens zo belangrijk. Hij is een buitenstaander, iemand die niet deelt in het verleden en de tradities van het land waarin hij verblijft – dat zal hem op al
lerlei manieren duidelijk worden. Zo landloos als de vreemdeling in Israël is, waren de Israëlieten in Egypte. Dat is precies de motivatie achter dit gebod. Ze kennen hun geschiedenis: het is een verhaal van bevrijding. Ze kennen ook hun God: Hij is een God die kiest voor de zwakkere. Zoals de Heer zich ontfermde over hen toen ze tot slaaf gemaakt werden in het voor hen vreemde land Egypte, zo zal Hij zich ontfermen over de kwetsbaren in de samenleving van het beloofde land. Naast vreemdelingen gaat het om weduwen en (vaderloze) wezen, groepen die in dit hoofdstuk en ook op allerlei andere plekken in het Oude Testament in één adem genoemd worden. De keerzijde hiervan is er ook: als je niet uitkijkt, is het lot van vreemdelingen onder de farao ook jouw lot. Het gebod om de vreemdeling niet uit te buiten of te onderdrukken is dus een oproep tot nederigheid aan degenen die macht hebben (en dat heb je in principe al als je geen vreemdeling bent). Het is niet voor niets dat dit gebod zijn fundament vindt in de geschiedenis. Voor de Israëlieten was de ervaring van Egypte en Exodus heel reëel. Als het goed is, bepaalt hun verleden hun handelen in de toekomst.
Spiegel
Dit gegeven is een spiegel voor ons: kun je pas echt de rechten van de ‘vreemde ander’ waarborgen als je zelf de ervaring van vreemdelingschap kent? Opperrabbijn Jonathan Sacks (1948-2020) formuleert het in zijn boek over Exodus als volgt: ‘Er is maar één antwoord dat sterk genoeg is om de vraag te beantwoorden: Waarom moet ik de vreemdeling niet haten? Omdat ik de vreemdeling ben.’ De ervaring van het ‘hier niet thuis zijn’ helpt om de ander die geen huis heeft te begrijpen en tegemoet te treden. In Leviticus 19:33, 34 is de toon zo mogelijk nog radicaler: ‘Iemand die als vreemdeling in jullie land verblijft, mag je niet onderdrukken. Behandel vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren Israëlieten. Heb hen lief als jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. Ik ben de Heer, jullie God.’ Deze wetstekst lijkt op die uit Exodus 20, maar staat in een andere context: die van heiligheid, hét thema in het boek Leviticus. Het bijzondere aan de oudtestamentische wetgeving is dat heiligheid niet langer aan priesters is voorbehouden, het is een oproep aan het hele volk (zie ook Exodus 19:6, waar de hele gemeenschap een ‘koninkrijk van priesters, een heilig volk’ wordt genoemd). Daarmee zet de Thora een ideaal neer waaraan Israël in de loop van de geschiedenis bij lange na niet blijkt te kunnen voldoen.
Ik moet de vreemdeling niet haten, omdat ik de vreemdeling ben
Liefhebben
Toch is in Leviticus 19 de opdracht vergaand: ‘Wees heilig, want Ik, de Heer, jullie God, ben heilig.’ De spiegeling van Gods heiligheid (oftewel, het zijn van het beeld van God) moet het hele leven doortrekken: van het verbouwen van voedsel tot het drijven van handel, van de organisatie van de rechtspraak tot de zorg voor kwetsbaren in de samenleving. Als priesters dragen de Israëlieten zorg voor de orde in de wereld. ‘Een goede samenleving is voor de priester een wereld waarin alles zijn plaats heeft en waarin vooral ook respect is voor vreemdelingen, die niet beschikken over een eigen plaats’, schrijft Sacks in zijn boek over Leviticus. Die plaats wordt vreemdelingen toegekend door hen te behandelen als ‘geboren Israëlieten’. Dat gaat verder dan het ‘niet uitbuiten of onderdrukken’ uit Exodus 22: het gebod ‘Heb je naaste lief als jezelf’ uit vers 18 wordt hier uitgebreid naar migranten. Het is al niet gemakkelijk om te houden van mensen die op je lijken, laat staan van mensen die een andere achtergrond, nationaliteit of klasse hebben dan jijzelf, laat de geschiedenis zien. Het is dus goed dat dit expliciet in een gebod gevat is.
Verankerd
Dat het in de geboden over vreemdelingenzorg daadwerkelijk ergens om gaat, wordt in de loop van het Oude Testament duidelijk. Uiteindelijk is nalatigheid op dit terrein zelfs een van de redenen voor Juda’s ballingschap (zie bijvoorbeeld Jeremia 7). De zorg voor de vreemdeling is in het Oude Testament geen extraatje, is niet optioneel, maar is diep verankerd in de geschiedenis van Israël. Bovendien heeft het alles te maken met de doorwerking van Gods heiligheid in het alledaagse leven. In het Oude Testament gaat het niet over de barmhartigheid en bescherming van degene die hulp biedt, maar om de identificatie met de vreemdeling en diens rechten. Die rechten staan niet ter discussie, maar zijn een vanzelfsprekend gegeven. De stap naar wetgeving in onze samenleving is erg groot en je zult daarbij rekenschap moeten geven van de verschillen tussen toen en nu. Maar een begin kan liggen in onze taal: wat gebeurt er als niet langer de ‘kop soep’ centraal staat in ons spreken, maar als we de bijbelse begrippen vreemdelingschap en heiligheid mee zouden nemen in deze maatschappelijke discussie?
Vragen voor overdenking en bespreking:
- In Exodus wordt de zorg voor vreemdelingen gemotiveerd vanuit Israëls eigen ervaring van vreemdelingschap. Kun je dat verbinden aan onze tijd: hoe kan de ervaring van vreemdelingschap bepalend zijn in onze omgang met nieuwkomers? Heb je zelf deze ervaring wel eens, en wat doe je daarmee?
- De vreemdeling in het Oude Testament staat buiten de bescherming van de eigen stam en is daarom kwetsbaar. Waar zie je in onze samenleving dat machtsongelijkheid tussen ‘gevestigden’ en ‘nieuwkomers’ nog steeds speelt? Hoe kun je daar als samenleving rechtvaardig mee omgaan?
- De wetten in het Oude Testament zijn sterk verbonden aan de samenleving van toen en daar. Hoe kun je de vertaalslag maken naar onze politieke werkelijkheid? Welke stappen zou jij zetten?
Carin Slotboom is neerlandica en theologe

