Vrij en vrolijk door geloof alleen

Daniel Timmerman | 15 april 2017
  • Opinie
  • Thema-artikelen

In mijn boekenkast staat een plastic Luther-poppetje van het merk Playmobil. De fabrikant maakte onlangs bekend dat dit zijn bestverkopende product ooit is. Blijkbaar is Luther nog altijd in staat om mensen te boeien, ook vijfhonderd jaar na zijn beroemde 95 stellingen.

Het poppetje van Playmobil heeft in zijn linkerhand een exemplaar van Luthers vertaling van het Nieuwe Testament. Dat is een goede keuze, want deze publicatie is ongetwijfeld één van Luthers grootste bijdragen aan de geschiedenis van de kerk en de cultuur in Europa. Luther schreef zijn Bijbelvertaling tijdens zijn beroemde verblijf op de Wartburg (1521–1522). Hij streefde naar een betrouwbare vertaling, rechtstreeks vanuit de Griekse grondtekst. Tegelijkertijd wilde hij aansluiten bij de Duitse spreektaal van gewone mensen. Hoe dat klinkt ‘moet je vragen aan de huismoeder, aan de kinderen op straat of aan de gewone man op de markt’.

Luther vond het geen probleem om woorden toe te voegen, als dat zou bijdragen tot een beter verstaan van de boodschap. Dat deed hij bijvoorbeeld in zijn vertaling van Romeinen 3:28. De meeste Nederlandse vertalingen volgen de grondtekst nauwkeurig en vertalen ongeveer zo: ‘Wij komen dus tot de slotsom dat de mens door het geloof gerechtvaardigd wordt zonder werken van de wet’ (Herziene Statenvertaling). Luther voegt het woordje ‘alleen’ toe: ‘allein durch den Glauben‘. Met deze vertaalkeuze legt de hervormer extra nadruk op de tegenstelling tussen geloof en ‘werken van de wet’ in Romeinen 3 (net als de Bijbel in Gewone Taal trouwens). Maar er is meer aan de hand. Via het woordje ‘alleen’ komen we op het spoor van de kern van Luthers theologie en geloofsbeleving.

In dit artikel wil ik nader ingaan op Luthers overtuiging dat we alleen door geloof mogen delen in Gods redding. Daarbij wil ik ook het geestelijke en theologische klimaat verkennen waarin hij leefde en dat hem ertoe aanzette om dit zo te zeggen. Dachten zijn tijdgenoten inderdaad dat zij hun plek in de hemel moesten verdienen?

Zieltje

Beroemd is het concrete startpunt van Luthers optreden als kerkhervormer: op 31 oktober 1517 publiceerde hij 95 stellingen tegen de aflaathandel, die hij volgens de legende eigenhandig aan de deuren van de slotkapel in Wittenberg spijkerde.

De kerk van Luthers dagen zag zichzelf als beheerder van de ‘schat’ van de verdiensten van Christus en de heiligen. De geestelijkheid zou vanuit deze schat de gelovigen vermindering of kwijtschelding van de straf voor bepaalde zonden kunnen verlenen. Deze leer hing nauw samen met de overtuiging dat ook gelovigen na hun overlijden nog een tijd in het vagevuur boete moesten doen voor lichtere overtredingen.

Luther vond het geen probleem om woorden toe te voegen

In de tijd van de kruistochten werd het verstrekken van aflaten verbonden met het leveren van een financiële bijdrage aan de pauselijke oorlogskas. Dit verdienmodel werd in Luthers tijd door de populaire aflaatprediker Johann Tetzel samengevat in het overzichtelijke motto dat ‘zodra er geld in het laatje klinkt, er een zieltje naar de hemel springt’.

Tijdens zijn reis naar Rome in 1510-1511 had Luther met eigen ogen gezien hoe dit model leidde tot zelfverrijking en moreel verval onder de geestelijkheid. Toch is zijn kritiek in de 95 stellingen opvallend beheerst: ‘Iedere christen, hetzij dood of levend, heeft deel aan alle goederen van Christus en van de Kerk. God geeft hem die ook zonder aflaatbrieven. Toch moet men de vergeving die de paus uitdeelt niet gering achten’ (stelling 35–36).

Luthers kritiek op de aflaathandel werd de aanleiding voor een diepgaand conflict met de kerkelijke leiding. De paus besloot de theologieprofessor uit Wittenberg buiten de gemeenschap van de kerk te sluiten. Omgekeerd kwam Luther tot de verstrekkende conclusie dat het pauselijk instituut was vervallen tot een antichristelijke macht, die het einde der tijden inluidde.

Ingegoten

In de jaren na 1517 verdiepte zich Luthers geloof dat de mens voor zijn redding volledig afhankelijk is van Gods genade. Zo schrijft hij in 1518: ‘De mens die meent dat hij tot de genade kan komen door te doen wat hij kan, stapelt zonde op zonde, waardoor hij dubbel schuldig wordt.’ Hiermee zinspeelt Luther op de laatmiddeleeuwse visie dat ‘God zijn genade niet zal onthouden aan degenen die doen wat in hun vermogen ligt’. Het waren met name monniken van de franciscaner orde die, op basis van hun theologische expertise en pastorale ervaring, hadden gezorgd voor de verspreiding van deze visie. Ze wilden hiermee houvast bieden aan tijdgenoten die leefden met een sterk besef van de dood en het naderende oordeel.

We kunnen ons voorstellen dat het bemoedigend is om te horen dat God genadig wil zijn voor mensen die doen wat ze kunnen. Zoals de Schrift zegt dat God ‘zijn liefde nooit (heeft) ontzegd aan mensen, eerlijk onderweg’ (Psalmen voor Nu 84). Toch komt Luther vanuit zijn diepste theologische overtuigingen in verzet tegen deze franciscaner wijsheid. Is er iets wat ‘in ons vermogen ligt’ wanneer het aankomt op onze eeuwige redding?

Deze vraag werd door theologen vóór Luther met de nodige nuance beantwoord. Het was een algemeen aanvaard uitgangspunt dat het fundament van onze redding ligt in Gods genade door Jezus Christus. Dat was de officiële leer van de kerk sinds de dagen van Augustinus, die tegenover Pelagius de complete verlorenheid van de mens en zijn totale afhankelijkheid van de genade had benadrukt. Die afhankelijkheid blijft levenslang bestaan, ook na het ontvangen van Gods genade in de doop.

Voor Luther was het intens bevrijdend om te ontdekken dat Gods gerechtigheid het ankerpunt van ons leven verlegt

In de middeleeuwse theologie werd deze visie uitgebouwd en genuanceerd. Zo werd een subtiel onderscheid aangebracht tussen de ‘werkende genade’ van God, waardoor mensen tot geloof komen en worden gered, en de ‘medewerkende genade’, waardoor gelovigen goede daden doen en zo, in zekere zin, zich verdienstelijk maken voor God.

Daarnaast legden de middeleeuwse schooltheologen de nadruk op de band tussen Gods genade en de kerkelijke sacramenten. Augustinus had al geleerd dat doop en avondmaal zichtbare en werkzame tekenen zijn van Gods genade. Hierop voortbordurend werden de sacramenten voorgesteld als een middel waardoor de genade van God als het ware ingegoten wordt in de gelovigen. Door deze ingegoten genade worden zij, via een geleidelijk proces, in toenemende mate rechtvaardig voor God.

In de volksvroomheid leidde deze visie op de genade tot een intensieve concentratie op voorwerpen en rituelen (zoals de eucharistie), waarmee mensen hun grip op Gods genade konden vergroten. Volgens Luther en zijn medestanders waren bijgeloof en afhankelijkheid van de geestelijkheid het kwalijke gevolg.

Grofvuil

Als theoloog verzette Luther zich tegen de verbinding van Gods genade met een systeem van kerkelijke heilsbemiddeling. Als gelovige deed hij dat ook op grond van zijn eigen ervaring dat het ‘doen wat in je vermogen ligt’ mensen gevangenzet in een combinatie van religieus activisme en diepe vertwijfeling. De bevrijding hiervan vond hij in het Bijbelse begrip van Gods gerechtigheid. Dit werd voor hem ‘het hoofdartikel, waarop alles is gebaseerd wat wij leren en doen tegen de paus, de duivel en de wereld’.

In zijn vroege jaren was hij bang voor Gods gerechtigheid, omdat hij het opvatte als een verwijzing naar het oordeel. Later leerde hij dat het juist verwijst naar Gods genade. Gods gerechtigheid bestaat uit een wonderlijke en verblijdende ruilovereenkomst, op grond waarvan Christus onze ongerechtigheid op zich neemt en God de volmaakte gerechtigheid van zijn Zoon toekent aan goddeloze mensen. Voor Luther was het intens bevrijdend om te ontdekken dat Gods gerechtigheid het ankerpunt van ons leven verlegt naar een punt buiten onszelf, in het offer van Jezus Christus.

Deze ontdekking maakte Luther kritisch tegenover alle pogingen om Gods genade te lokaliseren in de mens. Ook de uitgebalanceerde genadeleer van de kerk, waarin Gods ‘medewerkende genade’ werd afgewogen tegen de menselijke inspanningsverplichting, moest volgens hem bij het grofvuil. Zelfs het Bijbelboek Jakobus gold voor hem als ‘een brief van stro’, omdat het zo veel nadruk legt op de werken.

Ten diepste gaat het bij Luther om de relatie tussen God en mens. Woorden als ‘genade’ en ‘rechtvaardiging’ hebben alleen betekenis in die relatie. Ze worden leeg en krachteloos wanneer we ze proberen te lokaliseren in de mens, hoe gelovig of heilig hij ook is. Ze ontvangen hun inhoud alleen doordat God ze als een belofte in ons leven laat klinken. Hij doet dat via de verkondiging van zijn Woord en in doop, biecht en avondmaal. Van onze kant vraagt Gods beloftevolle spreken slechts om ontvankelijkheid en vertrouwen. Geloof alleen dus.

Vrijheid is daarbij voor Luther een centraal begrip. Juist mensen die ontdekt hebben dat het ankerpunt van hun leven buiten henzelf ligt, kunnen vrij en vrolijk leven in vertrouwen op God. Op grond van de belofte mogen ze zich namelijk zien als rechtvaardigen. Dat doet niets af aan de werkelijkheid van dit leven, waarin ze nog dagelijks struikelen in zwakheid en zonde.

Luther laat die werkelijkheden naast elkaar staan: we zijn tegelijk zondaren én rechtvaardigen. Geloven is geen procesmatig toegroeien naar een hogere mate van gerechtigheid. Geloven vraagt om de moed je eigen ellende te erkennen en de durf om blij en hoopvol te vertrouwen. ‘Zondig moedig, maar wees nog moediger in het geloof en de blijdschap in Christus.’

Tegendraads

Had Luther gelijk? Niet in de zin dat we vandaag kunnen volstaan met het herhalen van wat hij schreef. Het is niet moeilijk om eenzijdigheden aan te wijzen in zijn theologie. Bovendien wekt zijn neiging om te argumenteren met paradoxen en tegenstellingen tegenwoordig vooral vervreemding. Zijn felle uitspraken over de Joden mogen bovendien in Gods koninkrijk niet worden herhaald.

Toch had Luther in die zin gelijk dat hij op een keerpunt in de geschiedenis Gods Woord op een nieuwe en actuele manier tot spreken bracht, samengebald in het ene kernbegrip van Gods reddende gerechtigheid. Zijn medestanders herkenden in Luther iets van een profeet, omdat hij gedreven en kritisch de Bijbelse boodschap actualiseerde voor zijn eigen tijd.

Het is al vaak opgemerkt dat de vragen die Luther stelde niet de vragen zijn van moderne mensen. Anno 2017 liggen weinig mensen wakker van de vraag hoe we kunnen ontkomen aan de toorn van God. De vraag is voor veel mensen eerder of God bestaat en zo ja, hoe we Hem kunnen kennen en ervaren.

Luther geeft ook ons vandaag het tegendraadse antwoord dat we God ‘door geloof alleen’ kunnen kennen en ervaren. Een relatie met God begint niet bij onze ratio of ons gevoel, maar bij de belofte dat Hij onze God wil zijn. En bij het vreemde evangelie van een gekruisigde redder. Die boodschap klinkt ook vandaag, bijvoorbeeld als mensen het goede nieuws lezen in een Bijbel in gewone mensentaal of als ze het te horen krijgen bij The Passion. En ook vandaag nodigt deze boodschap mensen uit om hun vertrouwen op Jezus te stellen.

Zitten wij op deze tegendraadse boodschap te wachten? Gaat dit landen? Misschien komt het dichterbij als we bedenken hoe bevrijdend deze boodschap was voor Luther. Ook in onze tijd hunkeren mensen naar echte vrijheid, als de deur naar een gelukkig leven. Met Luther als gids kunnen we ontdekken dat echte vrijheid uiteindelijk niet afhangt van ons succes of falen. Je bereikt haar evenmin door ‘gewoon jezelf te zijn’, want ons zelf valt zo vaak tegen. Vrijheid en geluk mag je wel ontvangen als een geschenk van de God die jou om het offer van Jezus in genade heeft aanvaard. In vertrouwen op die God mag je blij en moedig leven, zonder de druk om jezelf te hoeven redden en met de roeping om in vrijheid Hem en je naaste lief te hebben en te dienen.

Paulus en de bril van Luther

In de gereformeerde traditie zijn we gewend om Paulus’ woorden over de rechtvaardiging door het geloof te lezen met de bril van Luther. Kenners van het Nieuwe Testament plaatsen daar vraagtekens bij. Volgens de bekende Britse theoloog Tom Wright bedoelde Paulus met rechtvaardiging dat God in het eindoordeel zijn volk zal redden en bevrijden. Door het geloof en niet door bepaalde werken van de Joodse wet mogen de volgelingen van zijn Zoon nu al weten dat ze bij dat volk horen. Dat neemt niet weg dat de daden van de gelovigen door God zullen worden beoordeeld en dat de goede daden ook worden beloond (2 Korintiërs 5:10). Dit is op zijn minst een nuancering van Luther, die bij de rechtvaardiging vooral denkt aan individuen en die elke gedachte aan goede werken uitsluit.


Webtips

‘Righteousness’, een artikel van de Britse theoloog Tom Wright, te vinden op ntwrightpage.com/2016/07/12/righteousness.

Leestips

Tom Wright, Paulus voor iedereen. Romeinen, deel I, Van Wijnen (Franeker), 2011.

Herman J. Selderhuis (red.), Luther Verzameld, Kok (Utrecht), 2016.

Over de auteur
Daniel Timmerman

Daniël Timmerman is predikant van de NGK Eindhoven.

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Het mysterie van Jezus’ wonderen

Rolf Robbe
  • Beschouwing
  • Thema-artikelen
Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Voor wie meer wil ontdekken over: Wonderen

Peter Hommes
  • Reisbagage
  • Thema-artikelen

Reageer op dit bericht

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief