De gemeente toerusten voor het leven

L. Verheij | 2008-02-01
  • Jaargang 52
  • nummer 3
Vader ging pas op zijn 21e naar het gymnasium met het verlangen om predikant te worden. In 1938 deed hij eindexamen en pas toen kon hij met zijn theologiestudie beginnen. Vader, van huis uit gereformeerd, was in die tijd lid van de Vrije Evangelische Gemeenten. In 1947 zou hij zich met een groot deel van zijn Haagse gemeente voegen bij de Geref. Kerk Vrijgemaakt, waar hij in 1967 de dramatische scheuring meemaakte, die ook hem zozeer geraakt heeft.

Hij genoot zijn opleiding voor het grootste deel in de Pilgermissionsanstalt te St. Chrischona in Zwitserland.
Vader mocht na een voor-examen het eerste jaar overslaan en begon dus in het tweede jaar van een vierjarige opleiding. Nog geen twee jaar later – in mei 1940 – toen hij onderweg naar Nederland was, brak de Tweede Wereldoorlog uit met als gevolg dat hij na aankomst in Nederland moest blijven. Hij kreeg toen de mogelijkheid om zich door zelfstudie voor te bereiden op een vervroegd Kandidaatsexamen. Dat examen legde hij af op 11 september 1940, dus na 4 maanden! Een maand later deed hij zijn kerkelijk examen en op 27 oktober 1940 werd hij bevestigd als predikant van de Vrije Evangelische Gemeente te Heerde. Vader besefte als geen ander dat hij bepaald niet uitgestudeerd was en kon zijn. Hij heeft vanaf het begin veel tijd voor voortgaande studie ingeruimd. En dat is altijd zo gebleven. Zelf herinner ik mij nog dat hij daarvoor in zijn weekindeling vaste momenten inruimde, los van en naast de intensieve studie die hij wekelijks maakte ter voorbereiding van zijn preken.

Vader kon in zijn preken op heel bijzondere wijze inspelen op de actualiteit: zo weten de mensen die daarbij waren zich nog goed te herinneren dat hij op een zondag in 1952 tijdens de morgendienst (vlak voordat hij aan zijn preek zou beginnen) te horen kreeg dat prof. Schilder plotseling was overleden. Diverse mensen hebben me verteld dat vader krijtwit werd, even overlegde met de ouderling van dienst, waarna hij de preek die hij had voorbereid terzijde legde, een andere tekst koos en volledig onvoorbereid en uit het hoofd een op de actualiteit van dat moment toegesneden preek hield die op de toehoorders diepe indruk maakte.
Maar actualiteit was voor hem geen doel op zichzelf. Hij koos vaak voor series vervolgpreken, waarin hij de gemeente wilde toerusten, niet alleen voor de komende week maar voor heel het leven en met name ook voor periodes die misschien pas veel later zouden volgen. Met anderen heb ook ikzelf de ervaring gehad dat veel van wat we vroeger van hem leerden pas in een latere fase van mijn leven meer betekenis kreeg. Zo ging het trouwens ook met de discipelen van Jezus.
Veel van wat ze onderweg van Hem leerden kreeg pas later betekenis voor hen.
Vader had vaak een hele vurige, directe en soms confronterende stijl van preken. Lang geleden zei iemand het eens zo tegen mij: ‘In de preken van jouw vader krijg je soms stevig op je ziel, maar hij komt altijd uit bij de genade van Jezus Christus’. Ik ben ervan overtuigd dat vader op die manier ook zichzelf in zijn preken toesprak en… bemoedigde. Want vader voelde zich niet alleen een gebrekkig mens, hij was het natuurlijk ook.
Vanaf het allereerste begin van zijn werk tot het eind vroeg hij aandacht voor het verschil tussen godsdienst die blijft steken in uiterlijkheden en vormen enerzijds en geloof dat het hart raakt en invloed heeft op het dagelijks leven anderzijds en riep hij op tot dat laatste.
Juist omdat volgens hem het geloof betekenis had voor elke dag en voor alle omstandigheden spande vader zich in om de gemeente op allerlei manieren zo goed mogelijk toe te rusten: in zijn preken door zich niet te beperken tot maar een klein deel van de Bijbel, maar preken te houden over vrijwel alle Bijbelboeken, vaak in vervolgseries. In Bijbelcursussen door (vaak jonge) mensen wekenlang onderwijs te geven over bepaalde onderwerpen, waarvan ik hier als voorbeeld noem de cursus, die hij na zijn emeritaat gaf over het boek Openbaring. Hij leerde je daarbij om de Bijbel niet op de klank af te citeren, maar om onderlinge verbanden te herkennen en zo de betekenis van allerlei zaken op het spoor te komen.
Vader had daarnaast veel aandacht voor de kerkgeschiedenis, niet als een speciale hobby of persoonlijke belangstelling, maar omdat hij ervan overtuigd was dat we van die geschiedenis veel konden leren en zo moesten proberen om niet steeds dezelfde fouten te maken.

Het meest recente – en wellicht meest omvangrijke – geschrift van zijn hand is een 94 pagina’s tellende samenvatting van de door mij al eerder genoemde cursus over Openbaring. In haar definitieve vorm kwam die tot stand in het voorjaar 2000, toen hij al in Voorthuizen woonde. Een uitleg van wat bekend staat als een van de moeilijkste Bijbelboeken. Zo moeilijk dat een Oost-Europese predikant eens tegen mijn vader zei: daar preek ik nooit uit, want ik vind het te moeilijk en te controversieel. Mijn vader herinnerde hem toen aan wat geschreven staat in het slothoofdstuk van Openbaring: ‘Houd de profetie van dit boek niet geheim’ en zei dat het dus nooit de bedoeling kon zijn dat er niet uit gepreekt zou worden. Zelf heeft hij zijn hele werkzame leven steeds tijd ingeruimd voor studie van dit boek en ook de oudtestamentische profetieën inzake de toekomst van het volk Israël, de kerk en de wereld.
Hij zag het boek Openbaring eigenlijk als een brief aan de kerk, een brief met daarin woorden van profetie. Dat is niet een bundeltje toekomstvoorspellingen, maar een uitleg bij dingen in de wereldgeschiedenis die gebeurd zijn of nog zullen gebeuren, waarbij de kerk moet vasthouden dat zij het vaak in de geschiedenis moeilijk zou krijgen, dat de wereld met grote rampen en ellende te maken zou krijgen, maar dat het uiteindelijk zal uitlopen op, wat de titel van zijn samenvatting in de beeldtaal van Openbaring zegt: Het Lam overwint.

Op 9 januari 1977 (de dag na zijn overlijden was dat 31 jaar geleden) hield vader hier in Den Haag zijn afscheidspreek. Hij sloot zijn laatste serie vervolgpreken, die ging over het bundeltje bedevaartsliederen uit de psalmen (Psalm 120 t/m 134), af met een preek over het slotlied van dat bundeltje: Psalm 134. Een heel korte psalm die een oproep bevat aan de priesters, die destijds werkzaam waren in de tempel in Jeruzalem, om te doen wat tot hun werk behoorde: goed van de HERE spreken en zijn grote werken vertellen. Dat is wat vader zelf - in alle gebrekkigheid, maar toch - ook steeds heeft willen doen.
Hij eindigde die afscheidspreek met woorden, ontleend aan de eerste brief van Petrus en ik vind het passend om die woorden ook nu als afsluiting te laten klinken, zij het dat ik nu citeer uit de NBV: ‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af, maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan. Dit woord is het evangelie dat u verkondigd is.’

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief