Psalmen voor Nu... en nu?

Rien van den Berg | 2014-11-15
  • Jaargang 58
  • nummer 21
Psalmen voor Nu is af. Naast de klassieke psalmberijmingen beschikt de kerk nu ook over een pop-psalter. Steeds volwassener staat de popcultuur naast de klassieke kerkmuziek. Is er een conflict?

Twaalf jaar vergaderen, studeren op de grondtekst, berijmen, componeren, schaven en schrappen, arrangeren en musiceren hebben geleid tot een psalmberijming in hedendaags Nederlands, op melodieën in de brede poptraditie. Het is, voor zover bekend, het eerste volledige ‘pop-psalter’ ter wereld (de term is jaren geleden uitgevonden door hymnoloog-musicoloog dr. Jan Smelik in een evenwichtige evaluatie van Psalmen voor Nu in De Reformatie).
De psalmen zijn door de eeuwen heen zowel ijkpunt als aanjager geweest voor kerkmuziek. IJkpunt, omdat onder deze liederen Gods handtekening staat; het is tegelijk woord dat jij aan God richt en woord van God aan jou. Aanjager, omdat de psalmen nog altijd de (beeld) taal leveren die dichters inspireert tot het maken van nieuwe liederen. Er zijn opwekkingsliederen waarin meer psalmcitaten en allusies op de psalmen voorkomen dan in het gebed van Jona.
Nog los van je oordeel over de kwaliteit van Psalmen voor Nu, kun je daarom zeggen dat met het gereedkomen van deze psalmberijming de muzieksoort die bekendstaat als ‘pop’ of ‘moderne lichte muziek’ volwassen is geworden als kerkmuziek. Dat er een band voor in de kerk staat, betekent niet meer dat de psalmen automatisch sneuvelen. Een dominee die per se elke dienst een psalm wil opgeven, hoeft niet halverwege een dienst met band toch weer een organist in te zetten. En een gemeentelid dat zegt te hechten aan de psalmen, zal kleur moeten bekennen wanneer hij eigenlijk bedoelt dat hij hecht aan het orgel.

Fouten
Als je organist Minne Veldman mag geloven, is er nu een probleem. ‘Inderdaad historisch’, twitterde hij, toen hij op 29 oktober hoorde dat Psalmen voor Nu voltooid was. ‘Zo erg is het nog nooit geweest. Als Calvijn 't kon horen zou hij zich omdraaien in zijn graf.’ Veldmans kernargument: ‘Het vermengen van kerklied en de muziek(stijl) van de wereld.’ Veldman gelooft kennelijk dat er zoiets is als een wereldlijke muziekstijl en een muziekstijl van de kerk. Jos van der Kooy, veelzijdig en gerenommeerd musicus (onder meer organist van de Sint Bavo in Haarlem), liet zich in het Reformatorisch Dagblad van 15 april 2013 ook tot iets dergelijks verleiden. ‘Die hele ellende van Psalmen voor Nu is over ons gekomen doordat we in de kerk té lang isoritmisch zijn blijven zingen.’ Ziedaar de botsing. Of zelfs: ruzie. Maar ik geloof er niks van. Of althans: in mijn dorpje, in mijn gemeente in de Flevopolder, gebeurt iets inspirerends. Het zijn doorsnee gereformeerden hoor, daar in Dronten, niks spectaculairs. Als er een organist is, zingen we bij het orgel, als er een band is, zingen we bij de band en als er niemand is, zingen we toch. Net zo gemakkelijk.
En we maken er klassieke gereformeerde fouten. Ook in onze protestantse erediensten functioneerde het kerklied vaak als ‘plaatje bij het praatje’. Het lied vormde geen tegenwicht tegen de te centrale plaats van de preek, ze bevéstigde de preek er alleen maar in. Zoals één van onze organisten opmerkte: ‘Ik kreeg vrijdag een briefje met welk lied ik op welk moment moest spelen en dat deed ik dan.’
Veranderd is dit: dat we onze dien sten nu vanuit een liturgie benaderen, vanuit een verhaal dus, voorganger en musici samen. Wat ook de preektekst is, elke dienst beginnen we met het zingen van Gods lof. Met één lied of met drie. Welke? Daarin heeft de musicus een grote stem.
De grap is: of het nu een band is of een organist, dat maakt eigenlijk niet uit. De organisten hebben naar de band geluisterd en ontdekt wat er gebeurt als je een paar liederen aan elkaar koppelt. En ze gingen dat ook doen. Momenteel – op het moment dat ik dit schrijf zijn we de dankdag-dienst aan het voorbereiden – doen we een poging om zowel aan het begin als aan het eind van de dienst een blok van drie liederen te maken, waarbij steeds een pianist begint, die halverwege het tweede lied bijval krijgt van een organist, die op zijn beurt het derde lied begeleidt. Je kunt zo een muzikaal fundament bouwen onder de eredienst. Sterker nog, je kunt hiermee de muziek echt een deel van het verhaal laten vertellen. Je hoeft als predikant bepaalde dingen niet meer te expliciteren, omdat de musici dat deel van de verkondiging voor hun rekening nemen. Afgelopen zondag voelde de organist de dienst zo aan dat hij na het amenlied de tijd nam om de preek en het lied nog even rustig ‘neer te leggen’ door middel van een meditatief naspel. Ik kreeg na afloop van de dienst van verschillende kanten het commentaar dat ik daarna meer tijd had moeten nemen om dat naspel te laten naklinken. Ik ging te snel over op het aankondigen van de collecte. Met andere woorden: ook de gemeente is de muziek serieus gaan nemen. Ze laten zich meenemen door hoe de musici de dienst aanvoelen.

Pelgrimage
De belijdenisdienst. De grootste kerk van het dorp is afgeladen vol. Met familie, met gemeenteleden, met complete voetbalteams van de belijders en tal van andere mensen die nooit in een kerk komen. Voor in de kerk staat de meest ‘vette’ band die we hebben. Toetsen, drum, bas, twee gitaren, viool, saxofoon, low whistle, dwarsfluit en drie prachtige zangstemmen (twee mannen en een vrouw). De gemeente geniet.

Dat die voetbalteams spontaan begonnen te applaudisseren voor het orgel, kwam omdat ze zoiets nog nooit hadden gehoord

Maar twee belijders hadden uitdrukkelijk gevraagd om Psalm 121. Dat vraagt om stoeiwerk. Laten we de band Genève spelen? Nee. We wringen hen niet in een korset dat hen niet past. We laten organisten ook geen Opwekking spelen (tenminste, niet als ze dat niet willen of als het lied zich daar niet voor leent). Maar je wilt tijdens zo’n belijdenisdienst ook niet een plichtmatige Psalm spelen. Wat nu?
De toetsenman van de band is toevallig een voortreffelijke organist en in de kerk staat een prachtig orgel. We besloten het verhaal van de pelgrimspsalmen te vertellen, van 120 tot 134, van het vertrek uit Mesech, over de bergen, naar de muren van Jeruzalem, het feestgedruis, het gestamel van de dichter die probeert in beelden te vangen hoe mooi het is als broeders samen wonen, tot het lied van de vertrekkende pelgrims aan ‘u die in ’t huis des HEREN staat’, en het antwoord van de priesters aan de vertrekkende pelgrims: ‘Dat ’s HEREN zegen op u daal’.
Ik heb eerst de pelgrimstocht kort verteld. Daarna heeft de organist van dienst hem gespeeld, in één machtig muzikaal blok met verzen uit psalm 120, 121, 122, 124, 133 en 134. Het duurde meer dan twintig minuten. Na afloop rolde er een spontaan applaus door de kerk. Een moment om in te lijsten, maar ook één om goed tegen het licht te houden. Het moment verheldert nogal wat namelijk.

Dominees, vergun het de muziek als gave Gods om een deel van de verkondiging van u over te nemen

1. Deel orgel en band niet in naar de maatstaven ‘oud’ en ‘nieuw’ of zelfs ‘naar binnen gericht’ en ‘missionair’. Dat die voetbalteams spontaan begonnen te applaudisseren voor het orgel, kwam omdat ze zoiets nog nooit hadden gehoord. Dat is nieuw voor ze! De band was voor ons gereformeerde begrip dan wel de vetste band die we hebben, maar de meeste mensen hebben allang veel vettere bands gehoord, misschien wel met enige regelmaat. Juist een goed bespeeld orgel, met zang van een betrokken, in het verhaal opgenomen gemeente, verrast hen. Met een band kun je misschien uitstralen dat de kerk actueel en niet wereldvreemd is, maar met een orgel kun je uitstralen dat een kerk uniek is en totaal iets anders dan wat je in de wereld tegenkomt. Ik heb het voorrecht gehad dat ik aan Psalmen voor Nu mocht bijdragen, maar ik heb net zo goed het voorrecht gehad dat ik met componist Peter Sneep voor het Nederlands Dagblad een reeks modern-klassieke liederen mocht maken bij het afgelopen liturgisch jaar. Het zijn volwassen genres, met elk hun eigen sterke en minder sterke kanten.
2. Laat elke muzikant in zijn eigen kracht spelen. Dwing een uitsluitend klassiek georiënteerde organist niet ‘contrecoeur’ tot het spelen van Opwekking of Psalmen voor Nu. Doe muzikale cross-overs met musici die dat in zich hebben. Alleen de musicus die zijn hart erin kan leggen, wint het hart van de zingende gemeente.
3. Behandel een lied niet als een gunst voor een doelgroep. In een klassieke dienst misstaat het als je een ‘popliedje voor de jeugd’ opgeeft. In een dienst met een band misstaat een losse psalme Davids op het orgel. Je werpt in beide gevallen de doelgroep een snoepje toe, zoals een moeder haar kind een toffee geeft: ‘En nou niet meer zeuren.’ Elke moeder weet: dat werkt één keer, misschien twee, en dan moet je toch echt opvoedkundige keuzes maken.
4. Maak opvoedkundige keuzes. Geef de gemeente zicht op het verhaal van de liturgie. Dan zal ze namelijk vanuit het verhaal begrijpen waarom een bepaald lied op een bepaalde plek hoort. Als dan de musicus zijn hart laat spreken, zal het hart van de gemeente zingend opengaan. Dominees, vergun het de muziek als gave Gods om een deel van de verkondiging van u over te nemen. Kort de preek in. Overleg met uw medevormgevers van de eredienst. Leer ze kennen, ontdek wat ze graag willen spelen, hoe ze de gemeente willen meenemen. Het is uw én hun gemeente. En als wat u zou willen zeggen net zo goed gezongen kan worden, zwijg dan.

Votum
We maken wat mee, als saaie gereformeerden in Dronten. Een ervaren band viel uit elkaar omdat de leden overal en nergens gingen studeren. De nieuwe band was eigenlijk nog niet toe aan het begeleiden van een hele kerkdienst. We hebben toen een dienst gemaakt over het thema ‘opvolging’. De preek ging over Elia en Elisa. Voor in de kerk stonden twee bands, jawel, met twee drumstellen. De oude band nam de nieuwe mee, door de Jordaan van hun eerste optreden. Alles klopte: de liturgie was één verhaal. Iedereen snapte het toen op het dramatisch hoogtepunt van de preek – ‘Wagens en ruiters van Israel!’ – een gitaar in de loop van een alinea langzaam de draagkracht van mijn woorden overnam en vertaalde in het lied ‘In de hemel is de Heer’. En logisch was het dat het slotlied, PvN 98, werd ingeleid en opgezweept door een dubbele drumsolo.

Behandel een lied niet als een gunst voor een doelgroep

Goede Vrijdag 2014. De kerk is donker, er branden kaarsen. Op de voorste rijen zitten tientallen jongeren. De dienst begint met pianospel, Bach uiteraard, een deel uit de Matteüs-passie. Na een tijdje verandert het lied en dient zich heel voorzichtig ‘Votum’ van Sela aan. Voorganger en gemeente gaan staan. Terwijl de pianist zachtjes doorspeelt, spreekt de voorganger het votum en de groet. Dan zingt de gemeente, zacht en gedragen mee.
De musicus verlaat de piano, omdat hij op het orgel Psalm 22:1 (‘Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij mij...’) kan laten volgen door lied 173 uit het Liedboek (‘Alles wat over u geschreven is’ – in de zojuist gezongen Psalm 22 bijvoorbeeld – ‘gaat in vervulling’).
Hij besluit de dienst met Psalm 68:2 en 8, over de volkomen uitkomst bij het naad’ren van de dood, waarna hij de gemeente onverwacht meeneemt in een heel ander lied, Opwekking 407. Een lied dat je onder de indruk brengt van Goede Vrijdag en werkt als opmaat. De gemeente loopt als het ware al hoopvol naar de graftuin, op de paasmorgen. Het hart is open. Hoe groot zijt Gij!

Rien van den Berg is journalist bij het Nederlands Dagblad en initiatiefnemer van Psalmen voor Nu.

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief