Een ontmoeting met Fikile
Riens de Haan | 2014-12-13
Deelnemen aan Gods zendingswerk betekent je openstellen voor anderen die zichzelf ook durven open te stellen.
Zendeling Riens de Haan illustreert het aan de hand van het verhaal van Fikile.- Jaargang 58
- nummer 23
Een paar weken geleden kwam ik Fikile tegen op het pleintje voor de supermarkt in Richmond, KwaZulu-Natal. Enthousiast begroette ze me. Ze sloeg haar armen om me heen en vroeg hoe het ging met mij, Idith en onze kinderen. Ze vertelde hoe het thuis ging, met haar zoontje, haar broer, haar zus en haar neefjes en nichtjes. En dat ze me al een hele tijd niet meer gezien had.
Het moet zo’n twintig jaar geleden zijn geweest dat ik Fikile voor het eerst ontmoette. Ze was toen nog maar een klein meisje. Samen met haar oudere zus en met een hele groep jongeren zat ze op een zondag zomaar in de kerk. Met hun komst sloeg de sfeer in de kerk volledig om. Van een bijna slapende, rurale gemeente met vooral oudere vrouwen werden we opeens een energieke gemeente vol plannen, muziek en jeugdbijeenkomsten.
Het duurde maar een paar jaar tot de jongeren één voor één verdwenen naar grote steden in de wijde omtrek. Fikiles oudere zus vertrok naar Durban. Anderen gingen nog verder weg, bijvoorbeeld naar Johannesburg. Fikiles zus was de enige van de groep en ook de enige van haar familie die lid van de kerk was geworden. Dat was in het jaar 2000.
Ik kwam in die tijd regelmatig bij hen thuis. Het gezin van Fikile bestond uit een echtpaar met een zoon en vier dochters. Fikile was de vierde in het gezin. Haar ouderlijk huis bestond uit een paar ronde hutten op de steile helling van de Enkumane-berg.
Haar vader was ziek. Hij had tuberculose en pas na lang aandringen liet hij zich opnemen in het TB-ziekenhuis in Richmond. In 2002 overleed hij. Ik herinner me dat ik net in de buurt was toen de vader op een draagbaar van takken de berg af naar huis werd gedragen. Voorop liep een oom met een takje in de hand. Met dat takje leidde hij de geest van de overledene terug naar huis, waar hij de volgende dag in de akker rond het huis begraven zou worden.
Terwijl de stoet langzaam vorderde, benoemde de oom allerlei zaken in de omgeving om de geest van de overledene te oriënteren. ‘We lopen nu langs het huis van die-en-die. We lopen nu langs die-en-die boom. We steken nu de zus-en-zo rivier over.’
Een jaar later overleed Fikiles moeder. We begroeven haar naast haar man in de akker rond hun huis. Vier jaar later overleed Fikiles zus, 26 jaar oud. Ze was tijdens een vakantie thuis bij het waterhalen in de rivier zomaar in elkaar gezakt. ‘Een vogel heeft haar gepikt’, zeiden de mensen. We begroeven haar naast haar ouders. Tijdens de begrafenis merkte iemand op dat ze de vierde jongere uit de gereformeerde gemeente was die binnen een paar jaar tijd plotseling was overleden.
Ik las tijdens de dienst een stuk voor uit een brief die ze had geschreven, kort nadat ze naar Durban was vertrokken. Haar brief eindigde met de woorden: ‘Ik geloof vast dat als ik de Heer vertrouw in het duister van deze wereld, Hij me in het licht zal leiden en me een echt leven zal geven.’
Weer een jaar later werd ik geroepen door de kliniekzuster op de zendingspost. Er zat een meisje van een jaar of twintig in de kliniek. Ze had allerlei klachten: hoofdpijn, een zware druk op haar schouders, sterke stemmings-wisselingen en uitvalverschijnselen die leken op verlammingen, vooral in haar voeten. De zuster had haar een injectie willen geven, maar dat had ze geweigerd. De zuster vermoedde dat het meisje naar een traditionele dokter was geweest, die haar gewaarschuwd had tegen injecties, omdat ze leed aan ‘indiki’, een ronddwalende geest van een onbekende overledene. Het meisje bleek Fikile te zijn.
Een maand of drie later, op een woensdag, stond Fikile opeens weer op de zendingspost. Ze kon met geen mogelijkheid praten. Er kwam geen geluid meer uit haar. Gelukkig kon ze opschrijven wat haar dwarszat. Dat haar ouders en haar oudere zus waren overleden. Dat ze als wees was achtergebleven met haar jongere zus. Dat ze niet wist hoe ze de hutten van het ouderlijk huis moest onderhouden en dat die van ouderdom in elkaar zakten. Dat ze werd lastiggevallen door jongens uit de buurt. Dat ze ziek was. En dat haar broer, van wie ze financieel afhankelijk waren, werkloos in Durban zat.
Goed beschouwd stond ze voor twee keuzes tegelijk. In de eerste plaats moest ze kiezen of ze bij de pakken neer wilde zitten of dat ze zich zou concentreren op wat nog wel goed ging. Ze kon nog schrijven, ze had een tante die om haar gaf en ze was nog in staat om zelf om hulp te vragen. In de tweede plaats moest ze kiezen waar ze hulp zocht. Haar traditionele dokter had haar touwtjes gegeven voor om haar polsen, haar enkels en haar hals en wilde dat ze haar indiki liet uitdrijven. Beetje bij beetje werd ze geboeid en verlamd door haar problemen. Of je die nu indiki noemt of een traumatische ervaring.
Haar traditionele dokter had haar touwtjes gegeven voor om haar polsen,
haar enkels en haar hals en wilde dat ze haar ‘indiki’ liet uitdrijven
Tot mijn verrassing was ze de volgende zondag in de kerk. En ze praatte. Na de dienst gaf ze me een brief die begon met: ‘Ik heb niets meer te klagen, want afgelopen woensdag rond zonsondergang kon ik weer praten. Ik ben zo dankbaar voor het gebed, het advies, de uitleg en de zorg voor me. Het gebed heeft me weggehaald bij de satan, die vlak bij me was... Ik ben blij dat ik naar de Enkumane-kliniek ben gegaan, waar ik meer hulp heb gekregen dan ik vroeg.’
Tomlinson
Het contact met Fikile werd gelegd in een zendingssituatie en je kunt er daarom met een zendingsbril naar kijken. Wat heeft dit met zending te maken en wat heeft de zending met Fikile te maken?
Op zoek naar een antwoord maak ik gebruik van een recente publicatie van Bob Wielenga: Bible and Mission in Africa – Selected Articles. In dit boek belicht hij allerlei kanten van zending vanuit een bijbels perspectief. Drie basiselementen van zending vormen de rode draad in het boek:
1. Gods Woord als kracht die het leven van mensen verandert.
2. De kerk als alternatieve gemeenschap.
3. De verbondsrelatie van God en mensen als doel van de schepping.
Wanneer ik het goed begrijp, ziet hij de eerste twee elementen (Gods Woord en de kerk) als vrij onveranderlijke ‘tegenover-grootheden’. Het onveranderlijke Woord van God wordt de mensen voorgehouden als een kracht die hun leven kan veranderen. De kerk wordt de mensen voorgehouden als een alternatief voor het leven in de wereld. Tussen het Woord en de kerk bestaat een nauwe relatie:
de kerk is de gemeenschap waarin Gods Woord wordt gelezen. De dynamiek zit in het derde element, het verbond van God met zijn mensen. In dit verbond kun je niet stilstaan: je beweegt je steeds verder bij God vandaan of je beweegt je, dankzij Christus, steeds dichter naar een relatie met God toe, zoals Hij die bedoeld heeft. In deze dynamiek maakt God gebruik van mensen om zijn doel te bereiken: een volledig ontwikkelde gemeenschap tussen Hem en zijn mensen. Zending is volgens Wielenga Gods eigen werk, waarbij Hij mensen inzet om zijn doel te bereiken. In de realiteit van Zuid-Afrika heeft zending een veelheid aan gezichten. Maar vaak is de communicatie nogal eenzijdig. In termen van het schema van Bob Wielenga gaat het om een kerk die zich tot taak heeft gesteld anderen het Evangelie te verkondigen en voor te leven óf om een kerk die zich uitbreidt door het planten van nieuwe afdelingen.
In de Zuid-Afrikaanse praktijk loopt zending het gevaar gezien te worden als manipulatie van machtelozen door machthebbers. In dit verband noemt Bob Wielenga het Tomlinson-rapport uit 1954. Het rapport was het antwoord van een overheidscommissie onder leiding van professor Frederik R. Tomlinson op de vraag van de Zuid-Afrikaanse overheid hoe de gescheiden ontwikkeling van verschillende etnische groepen in Zuid-Afrika begeleid moest worden. Volgens het rapport woonden er in die tijd in Zuid-Afrika naast 2,6 miljoen ‘Europeans’ zo’n 8,5 miljoen ‘Bantus’. Van die Bantus woonden er slechts een derde in de ‘Bantu-reservaten’. Een derde woonde op Europese herenboerderijen en een derde woonde in de Europese steden in Zuid-Afrika. Het rapport voorzag dat de bevolking zich binnen een halve eeuw zou verdriedubbelen en adviseerde de regering om de omvang van en de Europese beschaving in de veel te kleine reservaten actief te vergroten. Hiertoe zou de regering niet alleen de werkgelegenheid in en rond de reservaten moeten bevorderen, maar ook het onderwijs, de gezondheidszorg en het christelijk zendingswerk.
Het is in afrika algemeen gedachtegoed dat God nooit ergens niet is
geweest en dat het Evangelie eerder gehaald dan gebracht wordt
In 1956 bedankte de regering de Tomlinson-commissie voor haar werk, maar ze nam de aanbevelingen van de commissie officieel niet over. De regering was van mening dat zij zich niet moest inlaten met de ‘beschaving’ in de reservaten. Niettemin bleken officieus sommige aanbevelingen hun weg te vinden: buiten de reservaten verschenen fabrieken en binnen de reservaten groeiden de zendingsposten, vaak met een kliniek, maar zonder school, omdat de overheid de zendingsscholen sinds 1953 niet meer subsidieerde. Vanaf die tijd konden zendelingen in Zuid-Afrika niet meer argeloos beweren dat ze het Woord verkondigden. In de praktijk werden ze beoordeeld op de vraag of en hoe ze ‘ontwikkeling’ bevorderden.
Wieltjesgeloof
Het is in Afrika algemeen gedachtegoed dat God nooit ergens niet is geweest en dat het Evangelie eerder gehaald dan gebracht wordt. Om dit te bewijzen wijst men erop dat bijna iedereen in Afrika gelooft dat God bestaat en dat de sterkste groei van kerken wordt gevonden in kerken die zijn opgericht door mensen van Afrikaanse komaf. De liturgie in deze kerken draait om gebed, genezing en zegen. Wat men van de kerk verwacht, is dat die klaarstaat om te helpen bij ziekte en bij overlijden. Als zendeling heb ik dat ook ervaren: bij ziekte en overlijden was ik altijd welkom.
Of het waar is, weet ik niet, maar ik heb het gevoel dat dit in Nederland anders ligt. Daar verwacht men dat de kerk zich inlaat met geboorte (de doop), trouwen (de huwelijkssluiting) en overlijden (de begrafenis), door sommigen gekscherend weleens het ‘wieltjesgeloof’ genoemd: kinder-, trouw- en lijkwagen. Zelfs als de doop en het huwelijk niet zo belangrijk meer zijn, dan wordt van de kerk toch nog verwacht dat ze iets biedt bij de opvang van kinderen, bij huwelijksproblemen en bij eenzaamheid. Die persoonlijke aandacht ligt waarschijnlijk iets anders in Afrika. Daar is de beslissende vraag of je erbij hoort, en die vraag wordt onverwacht verzacht bij ziekte en overlijden.
Ontfermen
Wanneer ik het verhaal van Fikile nog eens bekijk tegen de achtergrond van deze context, dan zijn er verschillende elementen herkenbaar. De jongeren in de groep waarmee Fikile aanvankelijk in de kerk kwam, hadden de stellige overtuiging dat iemand zich niet in z’n eentje tot God kan bekeren. Bekeren doe je met elkaar, God de rug toekeren doe je in je eentje. Dat gezamenlijk een eerste stap zetten is een variant op de mening dat je het Evangelie haalt, dat het niet ongevraagd gebracht wordt. Verder speelden bij de jongeren allerlei vragen, zoals wat een reservaat was, waar je aan kon zien dat je in een voormalig reservaat woonde, wat ‘ontwikkeling’ was en of ze in hun leven wel iets te kiezen hadden. In de groep ontstond een geweldige verwarring over de jongeren die wel naar de kerk kwamen en toch stierven, en ook over hun dreigende vertrek naar de steden, Durban en Johannesburg, omdat er in de buurt geen werk en geen vervolgonderwijs was.
In het contact met de familie van Fikile speelden ziekte en overlijden voortdurend een rol. Haar vader was al jaren ziek toen ik hem ontmoette. Hij had niets met de kerk, maar in gebed konden we zijn gezondheid en de situatie van zijn gezin aan God voorleggen.
Het overlijden van haar moeder na een korte ziekte en het plotseling overlijden van haar zus leidden niet tot een verwijdering, maar eerder tot een grotere openheid in het contact en tot samen bidden en lezen in de Bijbel.
Traditioneel hebben meisjes niet veel te kiezen. Dit speelde ook in de tijd dat Fikile met haar gezondheid de tol betaalde voor alle ellende in het gezin. De traditionele arts had haar uitgelegd dat haar een probleem van buitenaf was overkomen, een rond-dwalende geest van een onbekende overledene. Maar uiteindelijk koos ze er toch voor om de problemen zelf onder ogen te zien, ze in gebed te aanvaarden en de pijn niet weg te stoppen.
Of Fikile intensief in haar Bijbel leest, weet ik niet. Wel weet ik dat een bijbellezende gemeenschap de taak heeft om zich over mensen als Fikile te ontfermen. In die zin kan zending niet van één kant komen. De uitdaging is je voor elkaar open te stellen, ook al weet je niet waar je samen uitkomt.
Kerk-zijn
Wanneer mensen deelnemen aan Gods zendingswerk, dan betekent dat dat ze zich openstellen voor anderen die misschien geen idee hebben waar het over gaat, maar die zichzelf ook durven open te stellen. Binnen de kerk kom je allerlei activiteiten tegen die je zou kunnen samenvatten met de drie taken: woordverkondiging, viering en onderlinge zorg. Vaak zijn kerkelijke activiteiten naar binnen gericht. Zending wordt het wanneer je anderen betrekt in je spreken, bij je viering en bij de zorg voor elkaar. In die zin is zending geen extra taak van de kerk, maar een manier van kerk-zijn, waarin je je openstelt voor anderen en voor wat God doet in het leven van anderen.
Riens de Haan is missionair predikant in Zuid-Afrika, uitgezonden door de NGK Kampen.