'Het vraagt moed om een poosje je mond te houden'

Nels Fahner / Beeld Jaco Klamer | 2014-11-29
  • Jaargang 58
  • nummer 22
Het wordt vaak wel gezegd, maar rouwen is niet iets wat je in fases kunt verdelen. En zo bestaan er meer mythes rond het onderwerp. Ziekenhuispastor Margriet van der Kooi schreef er een boek over: Verdriet is een werkwoord.
‘Je moet verdriet laten staan. En daarvoor moet je lang je mond kunnen houden.’


Wat gebeurt er wanneer een mens verdriet heeft? Op die vraag zijn verschillende antwoorden te geven, meent Margriet van der Kooi. In haar boek Verdriet is een werkwoord gaat ze erop in. ‘Veel hulpverleners gebruiken de metafoor van een weg. Maar het proces zelf heeft veel meer iets van een labyrint, een doolhof.’
Volgens Van der Kooi is het gebruikelijk geworden om over rouwen te spreken in termen van ‘verwerken’. ‘Dat gaat ervan uit dat het op een gegeven moment over moet zijn. Maar groot verdriet kan op onverwachte momenten terugkomen.’
Een beeld dat laat zien wat er na verloop van tijd wél kan gebeuren, is dat van een wenteltrap. Van der Kooi geeft het voorbeeld van een vrouw die ongewenst kinderloos was. ‘Zij had daar veel verdriet van, hoewel zij en haar man een rijk leven hadden. Toen ze ergens in de vijftig was, werden haar vriendinnen oma. Toen viel het verdriet weer over haar heen. “Ik ben weer terug bij af”, zei ze tegen mij. Mijn antwoord was: “Je komt weer langs hetzelfde verdriet, maar nu zie je het vanuit een ander perspectief. Je hebt in al die jaren geregeld verdriet gehad om dit onderwerp en je hebt een eigen weg gevonden. De manier waarop je dat steeds deed, kun je nu opnieuw gebruiken.”’

In Verdriet is een werkwoord bespreekt u verschillende mythes rondom rouwen. Kunt u een voorbeeld geven?
‘Tijd heelt alle wonden. Dat is niet waar: een wond die niet wordt verzorgd, heelt niet, ook al gaat de tijd verder.
Bij verdriet is een gemeenschap nodig, zoals een kerk of een familiekring of een sportclub. “Tears, talk, time”, leerde ik van een Amerikaan. Er zijn tranen, gesprekken en tijd nodig. Daar ben ik het mee eens. Je hebt mensen nodig die goed en lang willen luisteren, want je moet erover kunnen vertellen. Dat hoeven er geen achtentwintig te zijn, twee is al heel wat. En die tranen, dat kunnen ook dagen zijn, weken, maanden waarin er niks uit je handen komt. Dat is ook een vorm van tranen. Freud heeft het over “rouwarbeid”. Het is werken. Het gaat om de erkenning dat verdriet niet iets is wat je erbij doet.
Daarbij gaan verdriet en rouw niet alleen over de dood. Je kunt ook rouwen om het verlies van idealen, iets wat belangrijk voor je is. Ik heb een arts zien instorten omdat iets wat hij in twintig jaar had opgebouwd werd tenietgedaan. Mensen kunnen rouwen om conflicten in de kerk, om de teloorgang van politieke idealen, om het verlies van gezondheid of toekomst... Er is veel verlies waar het woord rouw op van toepassing is en ik merk dat het mensen goed doet als zo’n proces rouw mag heten. Je krijgt erkenning. Zo voel ik dat zelf ook.’

Hoe kun je iemand die ergens verdriet over heeft het beste bijstaan?
‘Het belangrijkst is dat je zeer present bent en goed luistert. Het vraagt moed om een poosje je mond te houden.
Ik zag pas een man die zeer verdrietig was over zijn plek in het gezin. Zijn oudste zus snelde toe en zei lieve woorden tegen hem. Ze ging letterlijk tussen hem en de rest van het gezin staan. Als je goed kijkt, dacht ik, wordt zijn verdriet gesmoord. Ze troostte het weg. Het was voor haar zelf te groot om aan te zien. Dat gebeurt heel vaak. Het is een kwaliteit om het verdriet in iemand tevoorschijn te luisteren. Je moet verdriet laten staan. Daarvoor moet je lang je mond kunnen houden. En dat is best een klus.
Een tijdje geleden had ik een slijmbeursontsteking in één van mijn schouders. Een kennis zei: “Dat komt omdat je te veel op je schouders hebt.” Ze had het goede met mij voor, maar ik voelde dat ik kwaad werd, omdat zij wel even leek te weten hoe het zat. Ze sprak voor haar beurt. Ik verdacht haar er ook van dat ze vond dat ik te weinig tijd voor haar had gehad. Ik bleef wel vriendelijk, maar sloot me voor haar af. Wanneer ze belde, nam ik niet op. Dat is een voorbeeld hoe het kan gaan tussen verdrietigen en troosters.’

In de Bijbel staan verhalen die kunnen troosten. Wanneer en op wat voor manier zet u die als pastor in om mensen te helpen?
‘Het gaat erom goed te luisteren naar wat iemand vertelt en daarna pas te zoeken naar een woord dat past. Ik sprak ooit een vrouw die haar man had verloren. Ze kwam al een tijd niet meer in een kerk. Dagen nadat haar man was gestorven kon ze niet slapen. Ze keek ’s nachts naar buiten en zag dat de hemel verlicht was. Dat troostte haar. Ze zei: “Dat licht heeft Piet voor mij aangestoken.”
Ik heb haar toen gevraagd of ik het kerstevangelie mocht lezen. De hele hemel verlicht door engelen van God. Toen vroeg ik haar: “Is het mogelijk dat God voor u de hemel verlichtte, dat Hij u daarmee iets heeft willen zeggen?” Zo probeer ik een bodem te geven aan ervaringen van mensen, en die volstrekt serieus te nemen.
Mensen vertellen me ook weleens dromen. Ik ben geen droomuitlegger, maar ik kan er wel verhalen naast leggen.
Een vrouw zei eens tegen mij: “Niemand zal om mij rouwen.” En dat was ook zo, bleek uit gesprekken die ik met haar dochters had. Ze was niet geliefd en wist dat. Deze moeder vertelde mij dat ze had gedroomd, twee keer dezelfde droom. Ze was op een heuvelachtige plek, met een tapijt van groen gras. Er zaten mensen te eten. In het midden stond een man met de zachtste ogen die ze ooit gezien had. “Hij zag me”, zei ze. “Ik werd er gelukkig van, vreemd, en het troostte me zo.”

Ik zei toen: “Ik zing een lied voor u en dan moet u maar zeggen of dat het was.” En ik zong een lied uit het Liedboek met de regels: “O vrede van Tiberias / o heuvels in het rond / waar Jezus in het zachte gras / de mensen liefhad en genas / en in hun midden stond.”

‘Het gaat erom dat je met je ene oor goed luistert naar de Geest en met je andere goed luistert naar iemands noden’

Wij zijn ontvangers, we moeten niet op de plek van God gaan zitten. Maar we kunnen wel dingen aanreiken. Ik herinner me dat ik zelf eens een droom had waarvan ik erg overstuur was. De pastor met wie ik erover sprak, zei: “Ik denk aan drie mogelijkheden. Het kan dit zijn, dat of dat.” Bij het tweede dacht ik: ja, dat is het. Het is de dromer zelf die toetst. Daarom was mijn kennis zo mis toen ze zei dat die slijmbeursontsteking kwam doordat ik te veel op mijn schouders had. Ze had het als een mogelijkheid kunnen noemen, zo van: doe er je voordeel mee. Dan had ik het zelf kunnen toetsen.’

Welke rol speelt het gebed in het geven van steun aan mensen?
‘Je kunt altijd voor iemand bidden. Ik vraag ook regelmatig: zijn er mensen die voor u bidden? Alleen al de uitspraak “ik wil dat je weet dat ik voor je bid” kan heel betekenisvol zijn. Mét iemand bidden is nog iets anders. Ik weet niet hoe het in de kringen van Opbouw is, maar er wordt tegenwoordig weinig met mensen gebeden. Zeker, je moet niet te snel willen bidden. Het is altijd de vraag of je daarmee iemand gerust wilt stellen, en wie dan: jezelf of de ander? Maar het kan buitengewoon troostend zijn wanneer je zegt: vindt u het fijn als wij voor deze dingen bidden? Het gaat erom dat je met je ene oor goed luistert naar de Geest en met je andere goed luistert naar iemands noden.
Het is wel heel belangrijk om je daarbij bewust te zijn van je eigen opvattingen. Ik hoorde vorige week op het station twee dertigers met elkaar in gesprek. “Niets gebeurt zonder betekenis”, zei de één tegen de ander. Dat is een levensbeschouwelijke uitspraak. Daar moet je je bewust van zijn, want dat zal de kleur van je troost bepalen. Het kan zijn dat een ander zijn of haar leed heel anders ervaart, en dat je dan iets bidt wat helemaal niet aansluit bij de diepste overtuigingen van de ander.’

‘Een christen heeft geen antwoord op alle vragen. Maar wel genoeg antwoorden om het met die vragen uit te houden’, schrijft u. Dat lijkt een paradox.
‘Heel veel levensbeschouwingen zijn sluitende systemen. Er gebeurt iets en dan is dit het antwoord erop. Christelijke theologie is dat je je niet in de “director’s room” van God begeeft. Job legt zijn vinger op zijn lippen omdat God zegt: Wat weet jij ervan? Bemoei je met je eigen zaken. Je weet niet hoe het zit.

‘Mijn eerste gedachte toen ik beneden lag, was: wat heb ik gedaan dat dit mij gebeurt?’

Uiteindelijk gaat het christelijk geloof om de vraag: wil je vertrouwen dat God toch een goede God is? Het is de weg van vertrouwen tegenover de weg van een sluitend systeem.
Dat vraagt om training. Ik vertel in mijn boek dat ik tien jaar geleden de verkeerde afslag nam en van de trap viel. Mijn eerste gedachte toen ik beneden lag, heb ik niet opgeschreven, maar dat was: Wat heb ik gedaan dat dit mij gebeurt? Wat deed ik fout? Dat is heel interessant, dat die vraag in mij opkwam, terwijl ik mij daar zo krachtig tegen verzet. Blijkbaar ligt dat op de bodem van onze ziel. En de volgende vraag kan dan zijn: als God liefde is, hoe kan het dan dat... Zo diep zit blijkbaar onze behoefte om te begrijpen waarom gebeurt wat er gebeurt, om alles onder controle hebben. Maar het christendom is bij uitstek de levensbeschouwing die uitdaagt om de dingen niet onder controle te hebben. Het is uitermate smartelijk dat aan het kruis juist die vraag gesteld wordt: waarom? En dat er geen antwoord komt. En toch zegt Jezus: “In Uw handen beveel ik mijn geest.”’

In het hoofdstuk ‘Troost en geloof’ schrijft u dat het uitmaakt of je met ‘gevulde handen’ leeft. Wat bedoelt u daarmee?
‘Dat heeft te maken met de vraag: Zijn er genoeg dingen in je leven waar je dankbaar voor kunt zijn? Kun je die noemen? Ben je je er bewust van? Ik zou willen dat het waar was dat mensen die geloven makkelijker sterven, maar dat is niet zo. Het gaat er niet om of je lid bent van een kerk, maar of je geoefend bent in vertrouwen en dankbaarheid.
Tegelijk hoort protest ook bij het aanvaarden van de dood. Zoals Jezus bij het graf van Lazarus stond. Het christelijke geloof is een protestgeloof. In het spoor van het Evangelie zijn tal van barmhartigheidsdiensten ontwikkeld, zoals ziekenhuizen. Dat zijn protesten tegen de onontkoombaarheid van leed.’

‘Ik ben geen makelaar die het Evangelie aan de man moet brengen. Alsjeblieft niet’

U citeert aan het einde van uw boek het bijbelboek Openbaring, waarin het nieuwe Jeruzalem wordt beschreven. Wat voor rol speelt dat toekomstperspectief bij rouw en verdriet?
‘Het gaat in dat hoofdstuk om existentieel verdriet, om verschrikkelijke dingen die we niet kunnen aanvaarden en waar we geen hogere bedoeling voor kunnen zoeken. Ook niet onder protest.
Ik ken bijvoorbeeld een vrouw die van haar derde tot haar twintigste geleden heeft onder incest door haar vader. Zelfs haar man weet het niet. Dat zijn verschrikkelijkheden waar geen antwoord op is. Het is volstrekt onbarmhartig en onjuist om zulk leed als aanvaardbaar voor te stellen. Je kunt ook niet tegen oorlogsslachtoffers zeggen dat ze “er zo veel van kunnen leren”. Dan werk je samen met de beduvelaar.
Het visioen van het nieuwe Jeruzalem spreekt mij aan omdat het tegenover het leed de belofte van verandering zet. Troost impliceert een belofte; dat een toestand vroeg of laat zal verbeteren, schrijft A.F.Th. van der Heijden. Zo is het. Zo draagt het christendom ook iets aan van hoop. De islam heeft dat trouwens ook. God die de wereld zal herstellen en voltooien. Het verbaast me dat we ons zo weinig oefenen in dat gesprek over hoop. Ik vroeg pas bij een uitvaart: “Waar is jullie vader nu?” Dat is een confronterende vraag, maar juist op zo’n beladen moment kun je die vraag stellen. Later is er vaak geen ruimte meer voor.
Ook tegenover mensen die zeggen nergens in te geloven kun je het hier over hebben. Ik vraag dan: Waar hoop je op? Hoop je ergens op? En waarom dan? Vraag je je af of er wel iets is? Het valt me op dat mensen daar wel gedachten over hebben wanneer je ernaar vraagt. Dat noem ik “tevoorschijnvroedvrouwen”: wat in het verborgene door de Geest van God al is klaargemaakt naar de oppervlakte helpen brengen. Ik ben geen makelaar die het Evangelie aan de man moet brengen. Alsjeblieft niet. Ik ben een vroedvrouw.’

Nels Fahner is journalist en lid van de NGK Oegstgeest

Meld je aan voor onze gratis nieuwsbrief